Paul Geerts tekent nog één keer Suske en Wiske
75 jaar geleden bedacht Willy Vandersteen Suske en Wiske. 115 verhalen uit die reeks zijn gemaakt door Paul Geerts, net 83. Stelt Standaard Uitgeverij toch niet aan Paul Geerts voor om 18 jaar na zijn pensionering nog één keer een Suske en Wiske te maken. Die hommage, De Preutse Prinses, is nu een feit. “Blij dat ik zat, anders was ik omgevallen.”
Aan de muur rechts pronkt een helm, een Tartaarse nog wel. Op het tafeltje links een joekel van een dolk, zo weggelopen uit Sjeik El Rojenbiet. Op het bureaumeubel blinkt een antieke gouden telefoon. Zoals die in De briesende bruid. Achter die telefoon in een makkelijke bureaustoel, nog die van Willy Vandersteen zaliger, zit Paul Geerts. We zitten in de oude Studio Vandersteen. “Ja, dat was zijn telefoon”, knikt Paul Geerts. “Hier heb ik met collega’s 34,5 jaar gewerkt. Hard werken, maar de mooiste tijd van m’n leven.”
De nog jonge hommagereeks aan Suske en Wiske, telkens door andere auteurs, heeft er een vierde deel bij. Nog wel getekend door Paul Geerts. Door de man die vanaf begin jaren zeventig dit erfgoed - “die reeks die in het collectief geheugen van heel Vlaanderen zit”, zegt hij zelf - voortzette op vraag van Vandersteen. Dus mag het niet verbazen dat de lectuur van De Preutse Prinses als een reis met de teletijdmachine is. Naar de tijd dat Paul Geerts à volonté Suskes en Wiskes uit zijn mouw schudde met titels als De gekke gokker, De raap van Rubens, De parel in de Lotusbloem of De rinoramp. Terug naar de jaren zeventig, tachtig en negentig.
Geen borstjes
Het verrassende idee dat uitgerekend Paul Geerts een hommage zou maken, kwam van Standaard Uitgeverij. Paul Geerts getuigt:
“Ja, natuurlijk was ik vereerd dat ze mij nog eens van het schap haalden. Toch heb ik voorwaarden gesteld. ‘Als ik het doe, teken ik ze zoals ik ze altijd getekend heb.’ Want ze zijn natuurlijk veranderd intussen. Noem mij ouderwets, maar voor mij geen Wiske met borstjes. Ik maak Suske en Wiske zoals ik ze altijd gemaakt heb. Zo veel mogelijk in de geest van Vandersteen. Maar ik respecteer ieders mening. Alles verandert nu eenmaal.”
“In het rood”
“Daarnaast moest Eric De Rop, mijn inkter van vroeger, dit album inkten. Belangrijk. Een inkter legt de lijn vast die de lezer ziet. Mijn werk wordt uitgegomd bij wijze van spreken.” (lacht)
“Het album moest ook in het rood uitgegeven worden. Zoals vroeger. Never change a winning team, denk ik. Toen ik Suske en Wiske overnam van Vandersteen is de oplage van 100.000 naar 400.000 gegaan. Ik besef al te goed dat ik nooit het niveau van Willy Vandersteen heb gehaald. Die was uniek, maar de mensen hebben mijn verhalen ook graag gelezen. Daar hebben fenomenen als de poppenfilms van Wies Andersen op tv ook aan meegeholpen.” “Bovendien moesten de huidige auteurs, Luc Morjaeu en Peter van Gucht, absoluut akkoord gaan. Ik heb veel respect voor die mannen. Die maken Suske en Wiske naar het beste vermogen.
Ik wil niemand in de wielen rijden. Maar het was allemaal geen probleem.”
“Onder mijn vel”
In amper twee maanden tijd klaarde Geerts de klus. “De figuren zitten nog altijd in mijn hand. Onder mijn vel zitten ze.”
Hij is nog altijd blij dat hij in 1967 besliste om bij Vandersteen te solliciteren. “Ik werkte voor een drukkerij. Zo een waar de meestergast bijhield wanneer je naar het toilet ging. Hoe anders was het op de studio. Lachen, gieren, brullen. Een zottenkot. Ik heb hem nog gevraagd of dat niet stoorde, al dat lawaai. Vandersteen antwoordde: ‘Als ge niet kunt lachen, kunt ge geen plezante verhalen maken.’”