Een gesprek vol voetballogica, humor en vooral
Luc Nilis wacht aan de poorten van de Luminus Arena. Wit polootje om de borst, bovenarmen Belgisch gebruind. Een Waalse veertiger passeert met zijn zoontje. “Jij bent Luc Nilis, hein? Franchement, fantastische speler was je. Echt waar! Mag mijn zoontje met je op de foto?” Nilis poseert coronaproof. “Die kleine weet waarschijnlijk niet eens wie ik ben, maar zijn papa wil die foto graag”, gniffelt de voormalige topschutter als de twee buiten gehoorsafstand zijn. KRC Genk-perschef Peter Morren zwaait een knalblauwe deur open. “Ik ben klaar voor mijn debuut als voetbaljournalist”, grapt Nilis. De ex-Rode Duivel wordt via de catacomben van het stadion tot aan de rand van het speelveld geleid, waar hagelwitte, hoge tafeltjes in de felle zon op hun gasten wachten. Tussendoor elleboogt hij Pierre Denier en Guy Martens. Cyriel Dessers slentert over het heilige gras, terwijl hij belt. “Mijn derde naam is ook Cyrille, ik ben naar mijn meter vernoemd”, verklapt Nilis. Dessers stopt zijn smartphone weg. De begroeting is zo hartelijk als die kan zijn in tijden van corona.
Nilis: Cyriel, twee jaar geleden sprak ik je nog in Utrecht, je zat er toen op de bank en ik zei: ‘Je moet hier weg, want je moet spelen’. Dat heb je gedaan, een stap terug om er twee vooruit te zetten.
Dessers: “Je had helemaal gelijk toen, op die leeftijd moest ik tussen de lijnen staan. Ik wist dat ik mijn goals zou maken als ik een match of dertig zou mogen starten. Voetbal is een golfbeweging, soms moet je even naar beneden om daarna weer hoger te klimmen.”
Nilis: Komt er nog een golfbeweging na deze?
Dessers: “Laat het ons hopen, hé. (Lacht) Ik ben heel blij dat ik nu bij Genk ben, want dit is een jongensdroom die uitkomt, maar ik ga er niet achterover leunend van genieten. Ik besef ook wel dat die ballen niet zomaar gaan binnen vliegen omdat ik vroeger al supporter was van Genk. En ik verwacht ook geen cadeaus omdat ik hier toevallig in de buurt ben geboren.”
Nilis: Cadeaus krijg je nooit, zeker niet in het topvoetbal. Mensen zagen mijn vrije trappen vroeger binnen zoeven en dachten ook dat ik daar niks voor moest doen, maar ik heb honderden en honderden ballen op doel getrapt.
Dessers: “Toen ik zestien was speelde ik bij Tongeren in vierde klasse en nu zit ik hier. Dat gebeurt niet zomaar. Ik heb ook tegenslag gekend, trainers gehad die niet in me geloofden, maar ik heb doorgezet.”
Nilis: Je hebt lang in Nederland gespeeld, waardoor je heel direct communiceert. Schrikken je medespelers daarvan?
Dessers: “Voor sommige ploegmaats is dat wennen, zij schrikken dan wel ‘s. We hebben een goede, maar brave groep. Tijdens de oefenmatchen tegen Utrecht en AZ hoorde je de tegenstander voortdurend vollen bak schreeuwen op mekaar. Bij ons was het vrij stil. Ik probeer daar een beetje verandering in te brengen, door mondig te zijn, maar ook door bijvoorbeeld agressief druk te zetten op de tegenpartij. De trainer verwacht dat ik er meer vuur en pit in breng, samen met Daniel Muñoz. We moeten geen smerige ploeg worden, maar er mag meer gif in zitten.”
Nilis: Doet me denken aan mijn overgang van Anderlecht naar PSV. Die eerste weken in Eindhoven keek ik mijn ogen uit. Zelfs de jongste snotapen scholden me gewoon verrot. (Lacht) Terwijl ik in Anderlecht een routinier was.
Dessers: “In België moeten de jongste spelers het materiaal verzamelen en dragen. In Nederland is dat niet zo. Het is er ook heel normaal dat de jongste gast uit de groep gewoon op de deur van de coach gaat kloppen en vraagt: ‘Hoe zit het hier eigenlijk?’. Dat was bij Lokeren ondenkbaar.”
Nilis: Bij Genk zal je meer op de helft van de tegenstander spelen dan bij Heracles, met minder ruimte in de rug van de defensie. Ben je daar klaar voor?
Dessers: “Ik kan beide speelstijlen aan, tegen de topclubs zal er bijvoorbeeld wel meer ruimte achter de verdedigers liggen. Met de trainer heb ik daar al vele gesprekken over gevoerd intussen. Als dominante ploeg zal ik meer kansen krijgen dan bij Heracles en in de zestien ben ik op mijn best. Er staan nu ook betere spelers rondom me, dus word ik beter bediend. Dan moet ik het afmaken. Hopelijk lukt dat.”
Nilis: Daar twijfel ik niet aan. Dat zeg ik niet omdat we hier samenzitten, wel omdat ik geloof dat je in Genk op de juiste plaats zit.
Dessers: “Dat gevoel heb ik ook. Nadat ik topschutter van de Eredivisie was geworden, volgde er interesse van een waaier aan interessante clubs. Er zaten enkele droomploegen tussen, maar Genk vond ik voor mijn verdere loopbaan de beste keuze.”
Nilis: Droomclubs uit de Premier League?
Dessers: “Neen, niet de Premier League.” (Grijnst)
Nilis: Daar wil toch iedereen ooit geraken, niet? Ik zat perfect bij PSV, maar een verhuis naar Engeland weiger je niet.
Dessers: “Vroeger was het mijn droom om profvoetballer te worden, vervolgens wilde ik Europees voetbal spelen. Toen ik merkte dat dit allemaal lukte, stelde ik mezelf nieuwe uitdagingen. 1. International worden, daar zit ik nu dicht tegenaan. 2. Bij een Belgische topclub voetballen, daar ben ik nu. En 3. In een topcompetitie spelen. Dat laatste had gekund, maar ik wilde geen opportunistische keuze maken. Wat moet komen, komt wel.”
Nilis: Je werd al geselecteerd voor de Nigeriaanse nationale ploeg, maar die match ging niet door. Heb je al een telefoontje gekregen van Roberto Martinez?
Dessers: “(lacht) Een van mijn beste vrienden is videoanalist bij de Rode Duivels, dus ik vang wel eens iets op, maar heb zelf nog niet met Roberto Martinez gesproken. Ik focus me nu eerst op Genk en goals maken, de rest komt vanzelf. Dat is altijd mijn motto geweest. Op dit moment is de nationale ploeg geen issue, pas in september zullen we meer weten. België? Nigeria? Misschien word ik ergens opgeroepen, misschien niet.”
Nilis: Ik zou jou er altijd bij nemen, met alle respect voor Benteke en Batshuayi, maar jij bent meer nummer negen dan zij. Als je scoort, kan de bondscoach niet naast je kijken, Cyriel. Iets helemaal anders, hoe moeilijk vind jij het om zonder publiek te spelen?
Dessers: “Dat valt dat nogal mee. Omdat ik altijd en overal goals wil maken, of er nu volk in het stadion zit of niet. (Lacht) Je zal je als speler en ploeg zelf moeten opladen, omdat je minder energie voelt vanuit de tribunes.”
Nilis: Kijk hier om je heen, al die lege zitjes, o zo jammer als je dan scoort.
Dessers: “Ik kan inderdaad niet wachten om hier in een vol stadion te spelen. Scoren zonder publiek is helemaal anders. Normaal gezien schiet je raak, wordt het één seconde muisstil en dan ontploft het stadion. Over tien jaar, als ik gestopt ben met voetballen, zal ik dát gevoel waarschijnlijk het hardste missen.”
Nilis: Ik kan je nu al zeggen, Cyriel: dat klopt! (Lacht) Scoren, die kick, dat mis ik nog elke dag. Kan jij een perfecte match spelen zonder te scoren?
Dessers: “Als het een belangrijke wedstrijd is en we winnen, dan wel.”
Nilis: Stel, je wint, maar je mist twee grote kansen?
Dessers: “Dan stap ik niet 100% tevreden het terrein af.”
Nilis: Dat is de juiste instelling. Je moet het elke keer weer écht willen. Toen ik als 18-jarige snotter met Pier Janssen en Guido Swinnen vanuit Limburg naar Anderlecht reed, heb ik in de auto één keer gezegd: ‘Vandaag maak ik er twee!’. Na zeventig minuten werd ik uitgefloten en gewisseld. Dat heb ik nadien, op weg naar Brussel, vaak van Pier en Guido mogen horen: ‘En Luc, hoeveel ga je er vandaag maken?’. (Lacht)
Dessers: “Na een zege zonder goals kom ik in het spelershome en zeggen mijn ouders en vriendin: ‘Ging goed, Cyriel. Gewonnen vandaag’. Ik ben dan wel blij voor de ploeg, maar blijf toch een beetje met een wrang gevoel achter. Die honger heb je nodig als spits, om elke keer weer op de juiste plaats te willen opduiken. Daarom scoor ik ook makkelijk, denk