De Lijn start elektrische inhaalbeweging in Genk: “Bus moet 250 km halen”
De stelplaatsen van De Lijn in Genk, Kortrijk en Destelbergen worden de eerste uitvalsbasissen voor elektrische bussen. Tegen 2023 krijgen ze er elk 21. Het is de eerste fase van een inhaalbeweging.
“We houden vast aan ons doel om in 2025 emissievrij te rijden
in alle centrumsteden, maar dan moet De Lijn wel een versnelling hoger
schakelen”
Lydia Peeters (Open Vld)
Vlaams minister van Mobiliteit
MOBILITEIT
GENK
De Raad van Bestuur van De Lijn zette vrijdag het licht op groen voor de eerste grootscheepse vergroening van het wagenpark. Tegen 2023 zullen in een eerste fase 63 elektrische bussen worden geleverd. De e-bussen worden evenredig verdeeld over drie stelplaatsen: die van Genk-Winterslag, Kortrijk en Destelbergen (bij Gent).
“Er werd gekozen voor deze stelplaatsen omdat ze enerzijds in eigen beheer zijn en er anderzijds voldoende ruimte is voor aanpassingen”, zegt Karen Van der Sype, woordvoerster van De Lijn. Die ruimte is nodig omdat De Lijn de laadinfrastructuur volledig op de eigen terreinen zal installeren.
“Op die manier botsen we niet op vergunningsprocedures. Maar die infrastructuur neemt dus wel heel wat plaats in. Ook de onderhoudswerkplaatsen zullen in de drie stelplaatsen worden voorbereid op de komst van de e-bussen. De mecaniciens zullen de komende jaren worden opgeleid voor de komst van de nieuwe technologie. Extra werkgelegenheid is er niet mee gemoeid.”
De beslissing over de stelplaatsen is belangrijk omdat De Lijn uit voorbeelden in Nederland, Duitsland en Noorwegen leerde dat de ombouw van stelplaatsen meer middelen en tijd in beslag neemt dan de aankoop van de e-bussen zelf. Ter vergelijking: een elektrische bus kost 400.000 tot 450.000 euro, een gewone dieselbus 200.000 tot 250.000 euro.
Vlaanderen hinkt achterop
Dat De Lijn kon leren uit het buitenland, verraadt dat Vlaanderen achterop hinkt in de vergroening van het openbaar vervoer. In 2017 startte De Lijn drie proefprojecten voor elektrische bussen, in Leuven, Antwerpen en Gent. Vier jaar later rijden alleen in Leuven zes elektrische bussen. In vergelijking met de buurlanden loopt De Lijn op het vlak van vergroening dus stevig achterop. Nochtans zijn de ambities groot. Tegen 2025 willen de Vlaamse regering en De Lijn in alle 13 Vlaamse centrumsteden en de Vlaamse Rand rond Brussel emissievrij openbaar vervoer organiseren. Om dat te bereiken moeten er tegen 2025 in totaal 400 elektrische bussen in dienst zijn en tien stelplaatsen zijn uitgerust met laadinfrastructuur.
“We houden vast aan dat doel, maar dan moet De Lijn wel een versnelling hoger schakelen”, zegt Vlaams minister van Mobiliteit Lydia Peeters (Open Vld). Aanvankelijk wilde De Lijn in één keer 970 elektrische bussen aankopen, maar Peeters floot de vervoersmaatschappij terug omdat de selectiecriteria zo streng waren dat Belgische busbouwers zoals Van Hool uit de boot vielen.
250 km tot laadbeurt
Volgens Peeters was het ook niet slim om zoveel bussen tegelijk te bestellen op een moment dat de technologie nog volop in ontwikkeling is. De vrees was dat de voertuigen die nu gekocht zouden worden binnen de kortste keren voorbij zouden zijn gestreefd. Daarom werd de hele procedure stopgezet en in december een nieuwe, kleinere aanbesteding uitgeschreven voor 200 elektrische bussen, waarvan de eerste 63 dus in 2023 geleverd zullen worden. Later volgt een tweede aanbesteding voor nog eens 200 bussen.
De e-bussen die De Lijn nu wil aankopen, moeten 250 km kunnen rijden voor ze moeten worden bijgeladen. In een volgende aanbesteding wil De Lijn dat rijbereik kunnen uitbreiden tot 300 à 350 km. Minister Peeters kijkt ook nadrukkelijk naar de pachters om mee te stappen in het elektrische verhaal. “We hebben hen nodig als we ons doel willen halen. Zij moeten geen rekening houden met aanbestedingen en kunnen veel sneller bussen aanschaffen dan De Lijn.”