Een boek is als een wiel of een schaar: niet te verbeteren
Bibliofiel Marcel Grauls tipt elke week een boek waar u slimmer van wordt. Deze aflevering: ‘Papyrus’ van Irene Vallejo.
Een boek over boeken?
Het lijkt wat overdreven, nu dat op het internet het einde van het boek wordt aangekondigd, maar is dit een in memoriam? In het Spaans luidt de ondertitel: ‘Het oneindige in een rietstengel’, al even vreemd. Niettemin is het boek een wereldsucces, in dertig talen vertaald, meteen een grote non-fictieprijs gekregen in Spanje, in het Nederlands verschenen in maart jongstleden en in mei al aan een vijfde druk toe. Er is iets mee. Misschien is het de eerste zin: “Mysterieuze mannen te paard trekken over de wegen van Griekenland. Vanaf hun akker of vanuit de deuropening van hun hut kijken de boeren er argwanend naar. De ervaring heeft geleerd dat alleen gevaarlijke mensen reizen: soldaten, huurlingen en slavenhandelaars. Ze fronsen het voorhoofd en grommen tot ze hen in de verte weer zien verdwijnen. Gewapende vreemdelingen, daar moeten ze niets van hebben.” Wat is dit? Een avonturenroman? Een beetje verderop zegt de schrijfster iets over haar zoontje van twee jaar, iets over Oud-Griekse toneelschrijvers, of bedenkt ze dat het boek qua houdbaarheid behoort tot de categorie van de hamer, het wiel of de schaar, eenmaal uitgevonden valt er niets meer aan te verbeteren. Haar verhaal, zegt Irene Vallejo, is een poging om het avontuur van de boekenjagers - want dat zijn die mannen te paard - voort te zetten.
Waar zijn we?
We zijn in de vierde eeuw voor Christus, in Alexandrië, de op een na grootste stad van Egypte, genoemd naar Alexander de Grote, de Macedonische koning die het land op de farao’s veroverde. In zijn hoofd ontstond het idee om de grootste bibliotheek ter wereld aan te leggen, maar hij stierf al te jong en Ptolemaeus, zijn wapenbroeder en boezemvriend, bracht het plan ten uitvoer. Vandaar die mannen te paard die in het immense Griekse rijk de op rietpapier geschreven schriftrollen, boekrollen, inzamelden om ze te kopiëren of te ontvreemden. Minstens 400.000 waren het er.
Het megalomane idee doet Vallejo denken aan ‘de onmatigheid van internet’ waarin ‘we verdwalen als schimmen in een labyrint’. Het waren de Egyptenaren die ontdekt hadden dat je van de papyrusplant - de stengel is zo dik als de arm van een man en tussen de drie en zes meter lang – niet alleen Mozesmandjes kon maken, je kon ze ook pletten tot vellen en erop schrijven.
Buiten Egypte was de waterplant zeldzaam, en Vallejo denkt daarbij aan het coltan-erts, ook schaars en in functie van onze smartphones al evenzeer een strategisch product.
En zo heb je macht?
Alexandrië straalde macht uit. Het bouwde onder meer de beroemde Pharos-toren, een van de zeven klassieke wereldwonderen. Vallejo: “Met dezelfde symbolische functie van de Twin Towers van het World Trade Center in New York.” Eeuwenlang trokken Ptolemaeus en zijn opvolgers de grootste geleerden ter wereld aan, wiskundigen, natuurwetenschappers, astronomen, de bedenkers van de robotica, noem maar op.
Hoe was de relatie met de rondtrekkende zangers, waarom weigerde Socrates het schrift? En Jezus van Nazareth en Boeddha, die konden toch ook schrijven, waarom deden ze dat niet? Wie bedacht de letters? Vallejo zoekt het allemaal uit. Om de paar bladzijden staat er ‘ik’, ‘anno nu’ of ‘actueel’. Daar ligt het geheim van haar succes. Ze danst door de eeuwen heen, lichtvoetig, onderhoudend en verhelderend, ze slaat een brug tussen eeuwen geleden en vandaag, ze houdt ons een spiegel voor, en op den duur gaan we onszelf anders zien. Altijd zijn bij haar - ongewoon toch als de Oudheid op tafel komt - de vrouwen ook mee: ‘de weefsters van verhalen’. Hier een illustrerend gedicht van Nobelprijswinnares Szymborska, daar de onvermijdelijke Sappho, ginder een ‘voorlopig lijstje’ van een twintigtal uitgewiste schrijfsters. Of de eerste auteur ter wereld die ondertekent met eigen naam, 1500 jaar voor Homerus, Enheduanna, dichteres en priesteres.
Op de achtergrond klinkt de rebelse lach van een non-conformistisch meisje dat tussen haar achtste en twaalfde op school werd weggepest: ‘Ze braken mijn pink.’