Adam en Eva
Als God Adam en Eva geschapen heeft, zegt Hij: “Ik heb nog twee geschenken over: het eerste geschenk is de kunst om rechtstaand te kunnen plassen.” Adam onderbreekt hem en roept: “Oh Heer, alstublieft, mag ik dat geschenk hebben? Dat zal mijn leven veel gemakkelijker maken. Alstublieft, geef het aan mij!”
Eva zegt dat het voor haar niet belangrijk is. En zo geeft God het geschenk aan Adam, die zot van blijdschap begint te roepen. Hij rent overal rond in het Aards Paradijs, plast tegen elke boom en struik die hij tegenkomt en loopt naar het strand waar hij plassend tekeningen maakt in het zand.
God en Eva kijken hem na en Eva vraagt: “Heer, wat is het andere geschenk?”
En God antwoordt: “Hersenen, Eva! Hersenen! En die zijn voor jou!”