Agostino Mele, de koolputter die een stukje Sardinië naar België bracht
Agostino Mele is één van de opmerkelijke mijnwerkers uit het historische VRT-programma Koolputters. Daarin getuigt hij over het mijnverleden van onze provincie. Hij was één van de eerste gastarbeiders die in de jaren vijftig het geluk kwam zoeken in ons land. Of toch voor even. “Hij had een duidelijke termijn voor ogen: na één jaar moest er voldoende geld zijn om terug te keren”, vertelt zijn zoon Salvator Mele. Agostino is geboren in Fonni, een hoog gelegen bergdorpje in het midden van het Italiaanse eiland Sardinië. “Veel mensen hebben een beeld van Italië als warm vakantieland. Maar de streek van mijn vader is zelfs een skioord. In de winter ligt er meestal sneeuw. Hij was dus wel wat gewend. En toch bibberde vader toen hij in 1955 aankwam in Winterslag. Het was januari en er lag veel sneeuw. De koude voelde hier heel anders aan dan in Italië, zo vond hij. Hij had als 19-jarige in zijn eentje de trein van Milaan naar Hasselt genomen, en zo verder naar Winterslag. In het station sprak iemand hem aan en vroeg of hij een Italiaan was. Blijkbaar zagen ze het aan hem. Vriendelijke landgenoten wezen hem de weg naar een logementshuis aan de Bloemenstraat. Daar kwamen alle vrijgezelle mannen terecht, al was er voor papa helaas geen plaats meer. Hij werd naar de zolder verwezen. Het sneeuwde en regende er binnen. Maar hij had toch alvast iets om te slapen.”
Zijn eerste geld stuurde Agostino plichtbewust op richting Sardinië. Zijn familie daar had het hard nodig. In zijn valies had zijn moeder voor hem een groot pak zout gestoken. Ze had gehoord dat de Belgen dat niet hadden in de keuken. De Belgische keuken gebruikte inderdaad veel minder zout dan die op Sardinië. Maar in de lokale winkels ontdekte Agostino al snel dat hij het hele pak voor niets had meegesleurd van Italië naar Winterslag. Er was wel zout in België. Zijn collega’s in het logementshuis lachten omwille van het grote pak in zijn koffer.
Toekomst in België
Gelukkig werd het lente en zomer in België. Agostino ontdekte dat het niet altijd grijs en koud was. “Op een dag was er een voetbalwedstrijd in Waterschei”, vertelt zijn echtgenote Anna Mohr. “Agostino zat op de tribune mee te supporteren voor de lokale ploeg. Nadien ging hij gezellig iets drinken in het lokale café. Ik had hem in het oog toen hij naar binnen kwam. Ik was samen met mijn broers ook naar de voetbalmatch geweest. Onze blikken kruisten een paar keer, maar we durfden niet echt iets te zeggen tegen elkaar.”
Twee dagen later klopte er iemand op de deur. Het was Agostino Mele. De jonge Italiaan was het mooie, Duitse meisje dat hij op café gezien had stiekem gevolgd tot bij haar thuis. Hij waagde zijn kans. “En we werden inderdaad verliefd”, vertelt Anna. Ze trouwden en de plannen van Agostino om maar één jaar in België te blijven werden opgeborgen. Zijn toekomst lag nu hier. Het gezin kreeg vijf kinderen.
“De mijn, dat waren harde tijden. Toch heeft vader het achttien jaar volgehouden”, vertelt Salvator. “Daarna moest hij stoppen. Hij kreeg last van zijn gehoor, van stoflong en hij had de typische zweren op zijn benen. De dokter verklaarde hem ongeschikt om nog langer kolen te gaan halen uit de ondergrond. Hij heeft nog bijgeklust in de bouw. Zomervakanties gingen als het kon richting Sardinië, waar we familie bezochten. Geen van zijn acht andere broers of zussen zou papa volgen richting België. Hij was de enige die het grote avontuur gewaagd had.”
Agostino haalde Sardinië dan maar naar Genk. Hij was één van de stichters van ‘Circolo Sardo’, een vereniging die de Sardinische gemeenschap samenbrengt. “Ze halen dansgroepen en muzikanten naar hier”, legt Salvator uit. “Ze zorgen dat er typische ingrediënten en gerechten naar Genk komen. Regelmatig zijn er feesten die in het teken staan van hun heimat.”
Sterke soort
Agostino getuigde in de documentaire Koolputters op de VRT over zijn avontuur. Hij was één van de oudste getuigen die aan bod kwam. Het geeft een unieke kijk op het mijnverleden: op de samenhorigheid en het hard labeur in de ondergrond. Agostino werd wel ziek. Hij kreeg corona en er werd kanker bij hem vastgesteld. “Maar mijnwerkers zijn van het sterke soort”, weet zijn zoon. “Met de familie wilden we zijn bed in de woonkamer zetten. Papa wou dat niet. Hij kroop desnoods elke avond de trap op naar boven. Hij bleef bovendien in de tuin werken. Al moest hij dan een stoeltje zetten en zo het onkruid uitwieden. Opgeven wou hij niet. En hij had ook nog een grote droom: nog één keer naar Sardinië reizen. Nog één keer wou hij zijn geboortestreek terugzien na corona.”
Het is helaas niet meer gelukt. Zijn familie van Sardinië kwam wel naar België toen ze hoorden dat het steeds minder goed ging met hem. Ze blijven hem ontzettend dankbaar. Hij heeft zich als enige aan het grote avontuur gewaagd, en de reis naar België aangedurfd. Dankzij hem was er destijds geld om te overleven. Zijn familie is dat vandaag nog niet vergeten. Afgelopen maand moesten ze afscheid nemen De mijnwerker die niet wilde opgeven en nog droomde van Sardinië is langzaam ingeslapen. Hij is misschien geboren op Sardinië, maar zijn hart vond hij toch in België. Al heeft hij met ‘Circolo Sardo’ ook een stukje Sardinië naar Limburg gebracht.