KOEN WAUTERS
‘Ik stop met racen. Het is het risico voor mijn familie niet meer waard’
Er is iets belangrijks dat u niet zag, afgelopen maandag in Project K. Het gebeurde achter de schermen van het Formule 1-circuit, toen Jacky Ickx hem even in vertrouwen nam. ‘Met zijn diepe, bedaarde stem zei hij: Entre nous, Koen. Ik zeg dit niet tegen eender wie ... Rally’s rijden, waarom doe je dat nog?
Omdat ik het plezant vond, zei ik. Maar Jacky vroeg door. Wat heb je nog te bewijzen? Heb je er al aan gedacht om te stoppen? Tu sais, Koen ... On a eu de la chance, nous
deux ... Ja, da’s waar, maar ... Non
non non. Pas oui, mais ... Wij hebben echt chance gehad. En zelfs als je straks een rally aan 80 procent rijdt, dan weet je nóóit wat er aan de andere kant van de bocht wacht. Zelfs aan 80 procent kan dat het einde zijn. Denk er gewoon eens over na ...’ Koen Wauters puft en blaast terwijl hij het verhaal vertelt. Nog altijd onder de indruk van een van zijn grote idolen. ‘Ik stond daar te shaken op mijn benen. Fuck! Wat is
dit hier allemaal? Dat charisma van die man. Die stem ... Ineens werd Jacky Ickx nóg groter voor mij. Nóg heroischer. Op het einde zei hij heel indringend: Koen, de volgende keer dat ze je vragen om mee te doen, dan zeg je neen. En dan denk je aan mij.’ Heb je geluisterd naar nonkel Jacky? ‘Ja. Er was nog een rally gepland, maar ik heb daags nadien de telefoon gepakt en afgebeld. Dakar en andere rally’s: ik stop ermee. Jacky heeft gelijk: het is het risico niet meer waard.’ Dat zeg je nu, omdat je die dromen hebt verwezenlijkt. Maar stel: jouw zoon Nono (9) wil binnen een paar jaar autocoureur worden. Ga je hem tegenhouden? ‘Kinderdromen kan je niet tegenhouden, denk ik. Hoe meer ze mij vroeger zeiden: Dat mag niet, hoe meer goesting ik had om het tóch te doen. Ik zal Nono wel raad geven, zeggen hoe ik het zelf ervaren heb. Maar verbieden? Neen.’ Dus jouw zoon zou ook mogen voetballen bij Anderlecht?
‘Als hij dat echt wil, waarom niet?’ Jouw vader hield destijds de boot af, toen Anderlecht kwam aankloppen voor toptalent Koentje van KFC Rode. ‘Ja, en ik begrijp hem. Dat was een andere situatie: hij moest zes kinderen onderhouden, mijn ouders werkten allebei. En het was een enorm gedoe: op mijn dertiende met de bus naar het grote Brussel, daar naar school, ver weg van het kleine Sint-Genesius-Rode. Mijn pa zei: Alstem nou zuu guud ies, zaltem oep zen achttien uuk zuu guud zen. (glimlacht) Da’s waar, natuurlijk. Mijn pa kon ook niet weten dat mijn carrière op mijn zestiende voorbij zou zijn.’ Dat verhaal is gekend: één verkeerde beweging op training, en je knie was volledig kapot. Wringt dat nog? ‘Als ik één keer in een teletijdmachine zou mogen kruipen om iets te veranderen, zou ik me naar 13 augustus 1984 flitsen. Naar rechts draaien in plaats van naar links, dan: (maakt een boog met zijn
hand) een krul in de winkelhaak. Wat dan? Dat is de enige vraag die ik me over mijn jeugd stel. Hoe ver had ik het kunnen schoppen?’
Jouw grootste jongensdroom kon dus niet uitkomen?
(schudt het hoofd) ‘Als klein manneke draaide bij mij echt alles rond voetbal. In mijn kamer hingen posters van Kevin Keegan, Beckenbauer en Pelé. En de scouts vond ik verschrikkelijk. Want dat was op zondagnamiddag, en dan wou ik gaan kijken naar de eerste ploeg van KFC Rodienne. Dat waren mijn grote helden, hé. Fantona! En Charly! Charly liep zo (stapt een rondje met armen wat open en O-benen, nvdr.). Toen ik thuiskwam van training, deed ik dat na.
Allez, wat hebde gij voor?, vroeg mijn zus. Dan haalde ik mijn schouders op. Gewoon, da’s van te
voetballen.’ Had je toen nog geen muzikale helden? Of tv-presentatoren, die je ervan deden dromen om in hun voetsporen te treden? ‘Tv? Bah nee, dat was helemaal geen jongensdroom. Geen haar op mijn hoofd dat dacht dat ik ooit op tv zou komen. Popster zijn: idem. Dat was geen optie in Sint-Genesius-Rode. In de beginjaren van
Clouseau zei onze Kris aan de toog: Als wij een plaat in het Nederlands kunnen maken, verkopen we tienduuzend exemplaren. Tienduuzend!
(lacht) Hij was de zot van ‘t café.’ ‘Neenee, tv-presentator of muzikant, dat was geen job. Werken bij Sabena, zoals mijn pa, dát was iets. Of voor de klas staan, zoals mijn ma. Ik dacht vroeger eigenlijk lang dat ik leraar zou worden.’
Waarom?
‘Omdat ik sommige leerkrachten bezig zag en dacht: dát kan ik beter.’ Is er geen enkele leerkracht die je echt heeft begeesterd of mee jouw toekomst heeft bepaald? ‘Jawel. Jean Wets. Toneelspeler, rijzig figuur met fantastische mimiek. Elke vrijdagochtend tussen 9 en 10 gaf hij zangstonde aan de hele lagere school. Op een reünie hebben we dat onlangs nog eens overgedaan. Stond daar tweehon-
derd man, een hele speelplaats vol mensen van alle leeftijden, nog eens mee te zingen met de oude Jean Wets: Woutertje, Woutertje, wiezewiezewiezewoehoep! (scha
tert) Fan-tas-tisch!’ ‘Hij gaf me ook ooit, in grote cijfers, een tien op tien voor Zang en Voordracht. Ik zeg niet dat dat mijn verdere leven heeft bepaald, maar het geeft een klein manneke wel zelfvertrouwen. En goesting om te blijven zingen.’ Op dat vlak is het anders voor jouw kinderen. Hun Jean Wets is de bekendste zanger en presentator van Vlaanderen. In hun ogen is zowat alles mogelijk. ‘Geldt dat vandaag niet voor alle kinderen? Voor hen valt er véél meer te bereiken dan vroeger, door programma’s als The Voice, X-factor, Belgium’s got talent ... Vraag nu aan kinderen wat ze willen worden, en veel van hen antwoorden: bekend.’
Die van jou ook? ‘Neen. Zij zien ook de negatieve kanten. Als ik met ons Zita (11) over straat loop, zegt ze
soms: Ge moogt het hebben zenne, papa. In de zomer op de kustdijk lopen, en constant aangeklampt worden, dat is gewoon niet plezant.’ Wil je hen daarvoor behoeden? ‘Neen, niet per se. Er zijn meer positieve dan negatieve kanten aan het BV-schap, anders zou ik dit niet blijven doen. In de beginjaren van Clouseau was het me soms wel te veel. Ik heb een paar keer gezegd in de kleedkamer: Sorry jongens, ik
stop ermee. Mijn auto die beschadigd werd, verwijten op straat ... Wij waren een groep voor de meisjes, hé. En voor stoere gasten was het bon ton om Clouseau stom te vinden.’ Door Clouseau werd je weggerukt uit je zorgeloze kindertijd. Heb je daar nu, door ‘Project K’, heimwee naar? ‘Heimwee niet, neen. Elke periode in het leven heeft zijn charmes. Maar in mijn hoofd zal ik wel altijd een ket blijven. Ik voel me helemaal geen mijnheer. Ik hou er ook niet van als mensen me zo aanspreken. Mijnheer Wauters ... Pfff. Niet dat het vaak gebeurt, hoor. De meesten zeggen: Hey
Koentje! Dan draai ik me om, en blijken ze twintig jaar jonger dan ik.’ (lacht) Koentje wordt binnenkort wel 48. Valt je dat zwaar? ‘Nu niet meer. De midlifecrisis is voorbij. Toen ik 41 à 42 was, stak het wel. Die wetenschap dat het fysiek onvermijdelijk bergaf zou gaan. Ik kon daar niet tegen, hé. Ik trainde als een zot, stond messcherp om er zeker van te zijn dat ik álles aankon. En ondertussen maar
mutteren en zeuren over die leeftijd. Tot onze Kris zei:
Allez jong, stopt daar nu eens mee. Ge kunt er toch niks aan veranderen.’
Nu je dat zegt: in ‘Wauters versus Waes’ zat er meer midlifecrisis dan in ‘Project K’. ‘Ik lees dat nu overal: Project
K, een light-versie van Wau
ters versus Waes. (zucht) Maar dat is het juist niet! We wisten dat we sowieso in de schaduw zaten van Wauters versus
Waes, dus wilden we vooral iets anders doen. De eerste aflevering was een van de enige waarin ik tégen iemand strijd. Maar kijk nu maandag, als ik naar Sergio Herman ga, en je merkt dat het een heel ander concept is.’ Je zit er wel mee, met die kritiek. ‘Dit is een heel persoonlijk programma, hé. Mijn ouders komen erin, mijn vrouw, mijn kinderen ... De kleine Koen die je in het begin in de oude filmpjes ziet, dat is onze Nono. Ik heb daar serieus over nagedacht. Normaal scherm ik mijn privéleven erg af, zet ik lijnen uit voor mezelf. En nu wilde ik plots zélf die lijnen overtreden. Omdat er een manneke is in wie ik mezelf helemaal herken.’
Slotvraag. Ben je gelukkiger, nu je dromen zijn vervuld?
(knikt) ‘Ergens wel, ja. Ik raad het iedereen aan. Je kan natuurlijk zeggen: En wat nu, Koen? Dan heb je geen dromen
meer? Da’s waar. Maar dat vind ik minder erg dan op mijn tachtigste in een zetel zitten en denken: Dju toch, dát had ik nog graag gedaan.’