ZO WERKT DAT
Een verbrandingsmotor werkt door middel van explosies. Geen ongenuanceerde bermbomknallen, maar honderden, netjes gereguleerde kleine ontploffingen. De verbrandingsruimten van de cilinders worden gevuld met een mengsel van benzine en lucht. De zuiger perst het mengsel samen, een vonk veroorzaakt de ontbranding en de zuiger schiet met een klap terug. De zuigers zitten met drijfstangen aan de krukas die door de explosieve bewegingen van de zuigers in gang wordt gezet. De krukas geeft de draaibeweging via de versnellingsbak en - in het geval van de Kawasaki H2 - een ketting door aan het achterwiel. Hoe rijker het brandstof-/luchtmengsel, des te krachtiger de explosies. Om de meest krachtige knallen te maken, moet je naast extra benzine ook extra lucht toevoegen: dat is het werk van een turbo of een compressor. Beide blazen lucht onder druk in de verbrandingsruimte en in beide gevallen gaat het om een schoepenrad dat razendsnel draait en zo buitenlucht met kracht aanzuigt. Het verschil is dat de turbo wordt aangedreven door uitlaatgassen, terwijl een compressor mechanisch wordt aangedreven door een fysieke verbinding met de motor. Dat kan een riem, band of ketting zijn. Voordeel van een compressor is dat hij vanaf de allereerste omwenteling lucht in de motor blaast. De opbouw van de krachten is daardoor veel meer lineair dan in het geval van een turbo, die pas op gang komt wanneer er genoeg druk door uitlaatgas ontstaat en dan ineens een duw in de rug geeft. Het moment tussen het wegrijden en het in werking treden van de turbo wordt turbogat genoemd. Bij de H2 is daar dankzij de compressor geen sprake van.