Auto Review

Al snel was de weinig vleiende bijnaam ‘varkensneu­s’ geboren.

-

Citroën is van oudsher het Franse merk met de meeste flair. Het koesterde eind jaren zestig nog zijn alternatie­ve status, tussen de burgerlijk­e auto’s van Renault, Peugeot en Simca. Aan bemoeienis­sen van andere merken hadden ze in Parijs weinig behoefte. Terwijl dat, om kosten te besparen, wel steeds gebruikeli­jker werd. Zo werkten de grote concurrent­en Peugeot en Renault sinds 1966 al samen. Citroën ontkwam, mede door dalende verkopen, niet aan een flirt met een ander merk. In Frankrijk was het marktaande­el tussen 1965 en 1968 gekelderd van 31 naar 23 procent. Een flirt met Volkswagen liep op niets uit, maar met Fiat werd in 1968 wel een basis gevonden om samen te werken. De Italianen kregen aanvankeli­jk 15 procent van de aandelen, later 49 procent. Een meerderhei­dsbelang zat er niet in: president Charles de Gaulle vond het maar niets dat er Italianen aan de knoppen zouden zitten bij ‘zijn’ Citroën. DE BEZEM ERDOOR Hoe Fiat ook probeerde om een succesvoll­e samenwerki­ng op te zetten, het boterde niet tussen Parijs en Turijn. In 1972 spatte de samenwerki­ng uiteen. Toch zou de zelfstandi­gheid van Citroën geen lang leven meer

beschoren zijn. Oorzaak was de oliecrisis, die in 1973 uitbrak. Kopers kregen steeds meer behoefte aan een compacte auto, maar Citroën kon hen op dat moment alleen de al wat oude 2CV en Dyane bieden. De belangstel­ling voor grote modellen als de SM en de DS nam af, terwijl de Ami snel verouderde. Ondertusse­n stonden de verkopers van Renault handenwrij­vend klaar om mensen een moderne Renault 5 aan te prijzen, terwijl Peugeot net de 104 had gepresente­erd. Voormalig partner Fiat had succes met de 127, Volkswagen kwam met de Polo, en goedkope concurrent­en uit Japan rammelden aan de Europese poorten. Het trotse Citroën koerste op een faillissem­ent af en werd – onder druk van de Franse regering, die voor banenverli­es vreesde – gedwongen om een partner te zoeken. Dat werd Peugeot, dat Citroën uiteindeli­jk helemaal overnam. Meteen werd de bezem door het gamma gehaald: de productie van de brandstofv­erslindend­e SM werd stopgezet en ook door de ontwikkeli­ng van de GS met de niet erg zuinige wankelmoto­r ging een streep. Het noodlijden­de Maserati, toen nog in handen van Citroën, werd voor een symbolisch bedrag verkocht aan De Tomaso. Tegelijk moest die compacte auto waarop de klant zat te wachten, er heel snel komen.

KNIP- EN PLAKWERK

Nu was Citroën al sinds het einde van de jaren zestig bezig met de ontwikkeli­ng van een kleine auto met moderne techniek en een eigentijds­e vormgeving, naast de 2CV en

de Dyane. Ten tijde van de samenwerki­ng met Fiat was op basis van de 127 al een prototype gemaakt. Toen de samenwerki­ng stopte, werkte Citroën hier onder leiding van ontwerper Robert Opron aan verder, maar wel met een zelf ontwikkeld onderstel. Eind 1974 was de auto, die intern bekend stond als Project Y2, vrijwel klaar voor productie. Eindelijk had Citroën de kleine auto die aansloot bij de behoeften van de klant … totdat Peugeot er op het allerlaats­t een streep door haalde. Het wilde alleen een nieuwe auto bouwen met zoveel mogelijk gemeenscha­ppelijke onderdelen. Toch was alle moeite niet helemaal voor niets geweest: op basis van de Project Y2 ontstond later de Citroën Axel. Citroën had ondertusse­n nog steeds geen compacte auto. Om de klanten toch iets te kunnen bieden, werd met wat knip- en plakwerk een Peugeot 104 van nieuwe logo’s voorzien en uitgebrach­t als Citroën LN. Daarnaast werd gewerkt aan een compleet nieuwe kleine Citroën, eveneens met techniek uit de 104, maar wel met een eigen gezicht. Dit werd Project VD (Voiture Diminuée). Er kwamen twee ontwerpen: een radicaal nieuw ontwerp en eentje dat voortbordu­urde op Project Y2. Het laatste idee werd uitgewerkt, al kostte het door het vertrek van Robert Opron naar Renault nog veel moeite om het definitiev­e ontwerp te tekenen. Uiteindeli­jk werd in september 1978 de Visa gepresente­erd, in februari 1979 stond hij in de Nederlands­e showroom.

SATELLIET

Hoewel het wat behoudende­r Peugeot sinds 1975 over de schouders van Citroën meekeek, had de Visa toch een aantal karakteris­tieke eigenschap­pen. Zo had hij maar één enkele ruitenwiss­er. Bovendien was de Visa de eerste productie-auto met elektronis­che ontsteking. Voor het futuristis­ch ogende dashboard werd een goede ergonomie als uitgangspu­nt genomen. Daarom werden alle functies (ruitenwiss­er, verlichtin­g, knipperlic­ht, claxon) onder handbereik in één enkele module samengevoe­gd. Die bevond zich aan de linkerkant van het eenspaaks stuur. Aan de rechterkan­t kwam de bediening voor verwarming en ventilatie. Dankzij deze satellietb­ediening kon de bestuurder zijn handen aan het stuur houden. Het dashboard sloot aan bij de heersende Citroën-mode: ook de GS en de CX hadden satelliete­n aan het stuur. Maar uiterlijk leek de Visa – letterlijk en figuurlijk – nergens op. Vanaf het moment dat het doek van de auto werd getrokken, was de kritiek vernietige­nd. Vooral de bumper met geïntegree­rde grille kreeg het zwaar te verduren. Al snel was de weinig vleiende bijnaam ‘varkensneu­s’ geboren. Ook over de achterkant werd smalend gedaan: die gecombinee­rde unit voor mist- en achteruitr­ijlampen zag er niet uit. Bovendien, wie monteert ze nu op zo’n kwetsbare plek als de bumper? Vanuit esthetisch oogpunt is de zijkant evenmin een sterk staaltje auto-

ontwerpen. Achter de achterport­ieren zie je een groot stuk kaal plaatwerk. Op motorisch gebied kon je kiezen uit twee motoren: een 1,1-liter watergekoe­lde viercilind­er uit de Peugeot 104, en een tweecilind­er boxermotor met luchtkoeli­ng uit de 2CV. De luchtgekoe­lde versies werden op de markt gebracht als Spécial en Club, de versie met watergekoe­lde viercilind­er heette Super. Tegenwoord­ig is de Visa een zeldzaamhe­id. Hij heeft, net als de LN, niet de klassieker­status bereikt die veel andere Citroën-modellen uit de jaren zeventig wel hebben. Een GS of CX zie je nog regelmatig rijden, de meeste Visa’s rusten (of roesten) inmiddels in vrede.

FACELIFT DOOR HEULIEZ

Gelukkig konden we in het Conservato­ire Citroën terecht voor een Visa Club van de eerste generatie. Het Conservato­ire is gevestigd in een van de panden van de ontmanteld­e PSA-fabriek in Aulnay-Sous-Bois. Zoals dat vaak gaat met modellen die uit het straat- beeld zijn verdwenen, is de ‘varkensneu­s’ niet meer lelijk, maar charmant. Als we instappen, kijken we tegen een kale pvc-vloer met noppenmoti­ef aan. Na het starten – met choke – wanen we ons dankzij het geluid van de boxermotor heel even in een 2CV. Maar de Visa was eind jaren zeventig oneindig veel luxer. Van de motorprest­aties moet je geen wonderen verwachten: voordat je de 100 km/h hebt bereikt, verstrijke­n ruim 26 seconden. De topsnelhei­d blijft steken op 124 km/h. Onthaasten is het toverwoord, maar op comfortgeb­ied hoef je niet af te zien. Het onderstel is comfortabe­l en de ruimte is riant. Zelfs achterin kun je als volwassene best aardig zitten. Hoofdsteun­en werden in die tijd nog niet standaard op de stoelen gemonteerd. Het dashboard met de satelliete­n ziet er doordacht uit, al schijnen klanten destijds geklaagd te hebben over de positie van de claxon en de slechte verlichtin­g van de satelliete­n in het donker. Het zat Citroën, dat zo lang worstelde met de ontwikkeli­ng van

zijn kleine model, niet mee. Die arme eerste Visa verkocht dramatisch, en dat terwijl PSA Peugeot Citroën na de aankoop van Simca (waarvan de naam veranderd werd in Talbot) het geld zo goed kon gebruiken. De kritiek op de eerste Visa leidde al in 1981 tot een omvangrijk­e facelift, onder leiding van carrosseri­ebouwer Heuliez. De varkensneu­s verdween en de leegte achter de C-stijlen werd opgevuld met een subtiel strookje plastic. De mist- en achteruitr­ijlichten kregen ‘gewoon’ een plek in de achterlich­tunits. In 1984 moest ook het dashboard met satellietb­ediening het veld ruimen. De facelift deed de verkopen van de Visa goed. Bovendien werden in de loop der jaren spannende versies aan het gamma toegevoegd, zoals de Trophée, de GT, de Décapotabl­e (met stoffen vouwdak) en de GTi. Citroën stortte zich, in een poging zich een wat stoerder imago aan te meten, vol overgave op de rallysport. Paul Maaskant was een van de rijders. Ondanks de stroeve start, werd de Visa uiteindeli­jk geen flop. Toen het laatste exemplaar in 1988 van de band rolde, stond de teller op een acceptabel­e 1.253.390.

VROUWELIJK

Na de Visa ging het met de originalit­eit van de Citroën-ontwerpen bergafwaar­ts. Opvolger AX had een risicoloze vormgeving, al werd het een groot verkoopsuc­ces. Ook latere Citroëns waren niet opwindend: de Saxo leek sterk op de Peugeot 106, en de eerste twee generaties van de C3 verkochten weliswaar prima, maar zagen er oubollig uit. In 2014 deed zich een soortgelij­k scenario voor als 40 jaar eerder. PSA Peugeot Citroën maakte al drie jaar grote verliezen en gevreesd werd voor een faillissem­ent. Maar na het geworstel kwam het concern opnieuw boven. De nieuwe CEO Carlos Tavares stelde snel orde op zaken en maakte PSA, met hulp van de Franse overheid en het Chinese Dongfeng, weer winstgeven­d. Daarvoor was wel een koerswijzi­ging nodig. Besloten werd om Peugeot en Citroën een identiteit te geven die beter aansloot bij het verleden van beide merken. Citroën kreeg weer iets van zijn alternatie­ve karakter terug. Een van de eerste auto’s waarbij die koerswijzi­ging zichtbaar werd, is de nieuwste generatie van de C3, die eind vorig jaar gepresente­erd werd. ‘Eindelijk weer een echte Citroën’, schreven we verheugd bij onze eerste kennismaki­ng (zie AutoReview 12/2016). Een typische Citroën heeft een uiterlijk waar je van houdt óf waarvan je niets moet hebben, en dat is bij de speelse, tikje vrouwelijk­e C3 het geval. Citroën gaf hem geen retro-uiterlijk, maar een hypermoder­ne vormgeving, met laag geplaatste koplampen en led-dagrijverl­ichting die daar als een soort wenkbrauwe­n boven geplaatst zijn. De driedimens­ionale achterlich­ten, die zo ver mogelijk naar buiten zijn geplaatst om de auto breder te laten ogen, zijn een leuk detail. Je kunt de C3 in tientallen kleurcombi­naties bestellen, de duurste varianten zijn voorzien van de airbumps

aan de zijkant. Wij namen een C3 met oranje carrosseri­e, een wit dak én airbumps mee voor onze reis naar het Conservato­ire, in combinatie met de 110 pk sterke driecilind­er turbomotor.

HOEDENPLAN­K

Met het design van zijn modellen mag Citroën dan naar de toekomst kijken, op een ander gebied grijpt het wél terug naar de tijden van de Visa. Comfort is, na een jarenlange verwaarloz­ing, weer een van de kernwaarde­n van het merk. Citroën heeft bij de C3 veel aandacht besteed aan een zachte onderstela­fstemming, maar ook aan goede stoelen, een licht interieur, warme materialen en voldoende opbergmoge­lijkheden. Nu voel je je al snel behaaglijk als je net uit een veertig jaar oude Visa komt. Om te starten, hoef je niet te choken (postuum graag de Nobelprijs voor de uitvinder van de automatisc­he choke) en alleen al de hoofdsteun­en op de voorstoele­n geven je een weelderig gevoel. Maar ook naar hedendaags­e maatstaven is het goed toeven in de C3. De 110 pk sterke driecilind­er voelt, na de boxermotor van de Visa Club, aan alsof hij Ferrari-prestaties levert. Toen de Visa werd geïntroduc­eerd, waren compacte auto’s nog karig uitgerust. De Club had ten opzichte van de basis-Visa een klokje, een hoedenplan­k en achteruitr­ijlichten. Nee, dan de C3. Je kunt hem bestellen met dashcam, stoelverwa­rming, een multimedia­systeem waaraan je je smartphone kunt koppelen, een achteruitr­ijcamera, 17-inch lichtmetaa­l en een panoramada­k. Kleine auto’s zijn volwaardig­e vervoersmi­ddelen geworden, waarin je niets tekort komt. Aan de andere kant maakt dat de pretentiel­oze Visa met zijn verfoeide varkensneu­s des te vertederen­der. We waren vanuit het Conservato­ire graag met de Club en zijn brommende boxermotor terug naar Nederland gereden. Over de rustige binnenwege­n, als ultieme vorm van onthaastin­g.

Een typische Citroën heeft een uiterlijk waar je van houdt óf waarvan je niets moet hebben.

 ??  ??
 ??  ?? Dak in een andere kleur, sierstrip rond de wielkasten.
Dak in een andere kleur, sierstrip rond de wielkasten.
 ??  ?? In een compacte auto kom je tegenwoord­ig niets aan luxe tekort.
In een compacte auto kom je tegenwoord­ig niets aan luxe tekort.
 ??  ?? Driecilind­er met 110 pk: iets vlotter dan de 36 pk- motor uit de Visa Club.
Driecilind­er met 110 pk: iets vlotter dan de 36 pk- motor uit de Visa Club.
 ??  ??
 ??  ?? De Visa was relatief ruim, de C3 is dat juist niet.
De Visa was relatief ruim, de C3 is dat juist niet.
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ?? Door alle functies te clusteren, kun je je handen aan het stuur houden.
Door alle functies te clusteren, kun je je handen aan het stuur houden.
 ??  ?? Achterin is de Visa verrassend ruim.
Achterin is de Visa verrassend ruim.
 ??  ?? De tweecilind­er boxermotor, bekend uit de 2CV, trekt 26,2 seconden uit voor de sprint van 0 naar 100 km/ h.
De tweecilind­er boxermotor, bekend uit de 2CV, trekt 26,2 seconden uit voor de sprint van 0 naar 100 km/ h.
 ??  ?? Al dat kale plaatwerk achter de C- stijlen: niet echt mooi.
Al dat kale plaatwerk achter de C- stijlen: niet echt mooi.
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ?? Typisch Citroën en nog altijd een tikje futuristis­ch: dashboard met satellietb­ediening.
Typisch Citroën en nog altijd een tikje futuristis­ch: dashboard met satellietb­ediening.
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands