GEINIG KARRETJE
Ik sta bij het stoplicht bij het Olympisch Stadion in Amsterdam als mijn buitenspiegel ineens een overdosis licht terugkaatst. Een verchroomde grille van enorme omvang rijdt zichzelf in een close-up. Met luid geroffel komt een Amerikaanse pick-up truck naast me staan. Op de zijkant staat in verchroomde letters RAM, dus het moet een Dodge zijn. Zo te horen voorzien van een 5.7 HEMI-motor. Gebiologeerd bekijk ik deze Amerikaan. Alles beter dan jezelf wegschminken in een muisgrijze Corolla met zwartstoffen bekleding, maar dit is wel het andere uiterste. Alles is ‘too much’ aan dit model. Hij is te hoog, te breed, te lang en te luidruchtig. Die gigantische grille aan de voorkant doet me denken aan een vrouw wier plastisch chirurg zich een paar cupmaten vergist heeft tijdens de borstvergroting. Het stoplicht springt op groen en de Dodge deelt paukenslagen uit aan Amsterdam-Zuid. Na de bocht gaat de bestuurder van het gas en draait hij de oprit op van het Esso-tankstation. Geen wonder dat hij daar moet wezen. Hoewel ik nog een halve tank vooruit kan, volg ik hem naar de pomp. Ik wil gewoon zien wat voor duister type voor een dergelijk buitenissig vervoermiddel kiest. Er stapt een bezonnebrilde dertiger uit. Spijkerbroek, poloshirt, niets opvallends, maar wel het type vlotte babbelaar. Nonchalant fluitend kijkt hij wat om zich heen terwijl hij de benzinetank vult, zich ten volle bewust van het feit dit even gaat duren. Ondertussen werp ik een steelse blik in de Dodge. Het interieur voldoet aan het beeld dat ik er al van had: fantasieloos, sober en veel goedkoop plastic. Daar koop je hem niet voor, dat is duidelijk. De benaming pick-up is wat dat betreft veelzeggender. Als ik mijn Volvo heb afgetankt, al mijn ruiten heb schoongeborsteld met de gerafelde wisser uit de Esso-emmer en inmiddels ook heb afgerekend, is de Dodge nog steeds niet verzadigd. Ik besluit de eigenaar gewoon maar op de man af te vragen wat iemand doet besluiten zo’n enorme auto aan te schaffen. Met een onmiskenbaar Amsterdamse tongval antwoordt hij: “Gewoon geinig”. Hij heeft geen aanmoediging nodig om verdere uitleg te geven. “Ik werk er hard voor en dit vind ik nou leuk. Ik had eerst zo’n bloedsnelle BMW 330, maar mijn vrouw vond dat te gevaarlijk. We hebben twee kleintjes hè.” Hij kijkt even alsof hij het hebben van nageslacht maar een discutabel genoegen vindt. “Kom ik op een dag met deze jongen thuis. Lachen man! Nou, veiliger kan toch niet lijkt mij. Geinig toch?” Hij lacht ineens een kwajongenslach. Dan is de brandstoftank van de Dodge eindelijk gevuld. “En je kan er echt alles mee vervoeren hè”, betoogt hij als hij de slang terughangt. “Niet met deze deksel erop.” Ik tik op de polyester plaat die de open bak afsluit. “Ja, Amsterdam hè”, zucht hij. “Als ik het lijk van mijn schoonmoeder in de open bak zou vervoeren, jatten ze het er hier nog binnen vijf minuten uit.” Ik knik meevoelend. “Niet dat ik dat nou erg zou vinden”, vervolgt hij, “maar voor de dure machines van mijn werk zou ik het toch zonde vinden. Allemaal roverstuig hier in Amsterdam.” “Dan helpt zo’n licht plastic dekseltje ook niet veel denk ik”, probeer ik nog de doorgewinterde stadsbewoner uit te hangen. “Ja, daarom heb ik er nooit wat in. Ook niet van m’n werk.” Hij begint me uit te lachen zoals alleen Amsterdammers dat kunnen. “Nee man, deze auto is alleen maar onhandig en lomp. Hij rijdt als een stadsbus, je ken nergens parkeren en hij kost me klauwen met geld, maar weet je wat het is? Het is gewoon een geinig karretje!” Hij zegt me vrolijk gedag en beent naar de kassa binnen. Ik stap in mijn Volvo. “Leuke gast”, denk ik nog. Helemaal niet de onderwereldfiguur, rapartiest met kleine piemel of bordeelbezitter die ik had verwacht. Als deze gast daar nou gelukkig van wordt, laat hem dan lekker rondrijden in zijn ‘geinige karretje’. Op de radio meldt het journaal dat op Antarctica een stuk ijs is afgebroken ter grootte van Noord-Nederland.
“ALS IK HET LIJK VAN MIJN SCHOONMOEDER IN DE OPEN BAK ZOU VERVOEREN, JATTEN ZE HET ER HIER NOG BINNEN VIJF MINUTEN UIT.”