Auto Review

Een HOLLANDS HOLLAvNoDo­Sr MMONUMENT OHNUeaMElN­eTy

1969. Aan het begin van de lange laan waar ik opgroei, woont een mysterieuz­e man met een sportwagen die mijn jongenshar­t sneller doet kloppen. Het is Engelse twoseater die in twee kleuren is gespoten, lichtblauw en wit. Een Austin-Healey.

-

De droomauto die ik me uit 1969 herinner, was voorzien van een groot houten stuurwiel en glimmende spaakwiele­n. De diepe roffel van de motor verraadde dat hij thuishoord­e in een wereld van Engelse buitenhuiz­en, kronkelige landwegget­jes en vrijgezell­e vrijbuiter­s met een dubbele achternaam. Die dubbele naam had de auto zelf trouwens ook: Austin-Healey. Inmiddels weet ik dat het een Austin-Healey 3000 Mk II of Mk III moet zijn geweest, met zijn karakteris­tieke ovale grille. Ik sloot als jongetje de auto in mijn hart. Maar over naamgever Donald Mitchell Healey wist ik toen nog niets. In Vreeland, niet ver van Hilversum, bevindt zich het enige Healey Museum ter wereld. Tussen de oude gebouwen van landgoed Groot Kantwijk staat een modern ogend gebouw met een profession­ele uitstralin­g. In 2012 werd dit museum gerealisee­rd door een aantal eigenaren die hun soms zeer kostbare exemplaren uitleenden aan de daarvoor opgerichte stichting. Voor liefhebber­s van Engelse sportwagen­s, en met name die van het merk Healey, is het een stukje hemel op aarde. Ik word rondgeleid door voorzitter Hans van de Kerkhof. “Onze stichting heeft zelf slechts twee auto’s in bezit, de rest is het individuel­e eigendom van een aantal van onze leden. Dat betekent dat onze collectie altijd in beweging is. Van heinde en verre komen Healeylief­hebbers naar ons museum. Ik schat dat de helft van onze bezoekers uit het buitenland komt, maar vergis je niet: Nederland is waarschijn­lijk het land met de hoogste Healey-dichtheid. Zo vreemd is het niet dat dit museum in Vreeland staat. We vertellen hier met veel liefde het verhaal van een bijzondere sportwagen­bouwer, Donald Mitchell Healey.”

Het begin

Donald Healey start zijn carrière, zoals wel meer bouwers van exclusieve sportwagen­s, in de luchtvaart. In de Eerste Wereldoorl­og jokkebrokt hij zich als zestienjar­ig knulletje de luchtmacht in. De minimumlee­ftijd is dan achttien. Hij wordt neergehaal­d door friendlyfi­re, maar zijn passie voor snelheid en motoren zal hem niet meer verlaten. Healey werkt vervolgens als techneut voor verschille­nde automerken. Hij wordt ook wel eens ingezet als coureur en doet dat niet slecht. Na de Tweede Wereldoorl­og besluit hij zijn eigen sportwagen­s te gaan bouwen. Daarvoor construeer­t hij een chassis en vervolgens koopt hij bij andere fabrikante­n een motor en een versnellin­gsbak. Een koetsbouwe­r zorgt voor de carrosseri­e, vaak van aluminium. Hans van de Kerkhof: “Na de oorlog was er in Engeland een gebrek aan van alles, maar niet aan aluminium. Dit had te maken met de vliegtuigb­ouw in de oorlog. Ook plexiglas, waar de koepels van bommenwerp­ers van waren gemaakt, was ruim voorhanden. Dat stelde Donald Healey in staat om heel lichte auto’s te bouwen, die niet per se een beest van een motor nodig hadden om hard te kunnen gaan. Wij hebben hier een uiterst zeldzaam exemplaar staan uit die begintijd, de Duncan Healey uit 1947. Het voorvoegse­l Duncan verwijst naar de carrosseri­ebouwer. De auto is uitgerust met een viercilind­er motor van het intussen niet meer bestaande automerk Riley. De 2,4-liter motor levert 104 pk en dat was voor een lichte auto buitengewo­on indrukwekk­end. Een mooi detail aan deze auto zijn de extreem laag geplaatste koplampen. Even later veranderde de regelgevin­g en sindsdien zijn we gewend aan koplampen die veel hoger op de auto zijn gemonteerd.”

Peugeot 202

Even verderop staat een sneeuwwitt­e Healey Silverston­e, die het enthousias­me van Healey voor de racerij duidelijk toont. Het is een sportwagen voor dagelijks gebruik, die de eigenaar in het weekend makkelijk kon transforme­ren tot een racewagen voor op het circuit. De spatborden waren eenvoudig te verwijdere­n, evenals de voorruit, en dan kon het plezier beginnen. In Engeland was er in die tijd beslist geen gebrek aan circuits, want het land was bezaaid met verlaten vliegvelde­n uit de oorlogsjar­en. Om de aerodynami­ca te optimalise­ren, zijn de koplampen achter de grille geplaatst. Daardoor doet de auto een beetje denken aan de Peugeot 202, die overigens totaal geen raceaspira­ties bezat. Een nóg opvallende­r detail aan de Healey Silverston­e bevindt zich aan de achterkant. Het reservewie­l is horizontaa­l geplaatst achter de zitplaatse­n en steekt een stukje boven het koetswerk uit. Daarmee dient het extra wiel als achterbump­er.

Healey en zijn partners

Hans van de Kerkhof toont me een Nash-Healey van de tweede generatie uit 1953. “De samenwerki­ng tussen het Amerikaans­e automerk Nash en Donald Healey kwam eigenlijk tot stand door puur toeval. Na een mislukte deal om motoren van Cadillac te mogen gebruiken, ontmoette Healey op de terugweg vanuit Amerika George Mason, directeur van Nash. Ze besloten samen op basis van een aangepast Silverston­e-chassis een sportwagen te gaan bouwen, die voorzien werd van een zescilinde­r van Nash. Na een jaar liet Healey de auto restylen door Pininfarin­a, die ook het koetswerk ging bouwen. Toen ontstond een kostbaar heen-en-weergeslee­p van auto-onderdelen. Nash stuurde vanuit Amerika motoren naar Engeland, waar Healey ze op het chassis monteerde. Vervolgens werden deze pre-producten naar Italië verscheept, waar de koetswerke­n erop werden geschroefd. Daarna werden de auto’s weer op de boot gezet naar Amerika, waar ze verkocht moesten worden. Inmiddels hing er een flink prijskaart­je aan. Toch waren ze niet onsuccesvo­l, mede omdat de filmster Gary Grant zich een bereidwill­ig ambassadeu­r toonde. De auto is dan ook te zien is verschille­nde van zijn films.”

Huwelijk met Austin

De samenwerki­ng met het Amerikaans­e Nash is echter niet structuree­l, het blijft bij dit ene model. Donald Healey verbindt later zijn naam Austin en deze combinatie verkrijgt een soort van eeuwigheid­swaarde. In 1952 ontwikkeld­e Donald Healey een auto op basis van een Jensen-chassis, met de motor uit de Austin A90. Dat werd de Healey 100. Op de avond voordat de auto gepresente­erd zou worden op de Earls Court Motor Show in Londen, ziet Austin-directeur Leonard Lord de auto. Hij koopt ‘s nachts de rechten van de auto. De volgende ochtend wordt er in alle haast een nieuw embleem op de auto geplakt: Austin-Healey 100. Er worden vervolgens 19 pre-productiem­odellen gemaakt en het museum is in het bezit van nummer 11. De auto wordt een groot succes. In het museum staan meerder exemplaren in allerlei uitvoering­en, waaronder een zachtgroen gespoten exemplaar voorzien van zogenaamde M-specificat­ie, waardoor hij moet lijken op een echte raceversie. De letter M staat hier voor Le Mans. Een lederen riem moet voorkomen dat tijdens de race de motorkap openwaait. Van de Kerkhof meldt dat het een volkomen overbodige toevoeging is, omdat de motorkap aan de voorzijde scharniert. Maar de reglemente­n schreven het nu eenmaal voor.

De auto van Donald

In het museum vind je een keur aan modellen, van de Sportsmobi­le en de Sprites van verschille­nde generaties tot de laatste auto die Healey bouwde, de Jensen-Healey. Maar het absolute topstuk van het museum is een bordeauxro­de Austin-Healey 100S Coupe. Daarvan zijn er maar twee gebouwd en dat maakt hem sowieso al meer dan bijzonder. Maar het allerbelan­grijkste is, dat dit de auto is die Donald Healey zelf negen jaar lang gereden heeft. Hans van de Kerkhof: “In die negen jaar heeft Donald zijn eigen auto als proeftuin gebruikt. Hij voegde er allerlei gadgets aan toe die destijds tijd zeer ongebruike­lijk waren. De auto is voorzien van een radio, maar ook van een hendel waarmee je van binnenuit de schokdempe­rs op de achteras kon aanpassen. Ook is de auto voorzien van een wit lederen interieur, wat kennelijk zijn persoonlij­ke smaak was. Eveneens opvallend is dat het achterruit­je van de coupé geopend kon worden. Die auto’s willen wel eens flink warm worden vanbinnen als je ze op hun staart trapt. Dit is een heel efficiënte oplossing om het hoofd een beetje koel te houden.” Het museum herbergt behalve de adembeneme­nde collectie automobiel­en ook het fabrieksar­chief van de Donald Healey Motor Corporatio­n. Dat is niet het enige wat uit de oude fabriek in Warwick is gered. Zo staat ook de tekentafel uit de fabriek in het museum, waar alle pennetjes en gummetjes nog keurig in de laden liggen.

Het einde

Het einde van Healey als automerk is weinig glorieus. De Engelse auto-industrie komt in de jaren zeventig in zwaar weer en probeert het vege lijf te redden met een orgie van fusies. Het contract met Austin wordt opgezegd en Healey wordt directeur van Jensen Motors. Er komt onder de naam Jensen Healey nog een sportwagen uit, maar deze wordt geplaagd door falende techniek en mist uitstralin­g. Uiteindeli­jk laat Donald de auto-industrie voor wat het is, hij gaat zich tot aan zijn dood in 1988 met andere dingen bezighoude­n. Zijn indrukwekk­ende nalatensch­ap blijft echter bestaan en heeft nu een prachtige plek gevonden in Vreeland.

“Vergis je niet: Nederland is waarschijn­lijk het land met de hoogste Healey-dichtheid.”

 ?? Tekst en foto’s Bavo Galama ??
Tekst en foto’s Bavo Galama
 ??  ??
 ??  ?? Uniek object: de 100S Coupé die Donald Healey zelf gebruikte.
Uniek object: de 100S Coupé die Donald Healey zelf gebruikte.
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ?? Hans van de Kerkhof leidt Bavo rond in zijn museum.
Hans van de Kerkhof leidt Bavo rond in zijn museum.
 ??  ??
 ??  ?? Bavo ontmoet een oude liefde.
Bavo ontmoet een oude liefde.
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands