Wat is er loos met een sport-fransoos?
Italiaanse sportwagens zijn door een Goddelijke Hand getekend, Britse ‘sportscars’ zijn even eigenzinnig en excentriek als hun bouwers, en de Duitsers produceren technisch perfecte hoogstandjes. Maar wat karakteriseert de sportauto’s van de Fransen? We vragen het taxateur en verzamelaar André Kout, die alles weet van Franse sportauto’s.
Aan de buitenkant lijkt het bedrijfspand van André in Wieringerwaard op een reguliere dorpsgarage. Een kleine showroom met daarnaast de roldeuren die toegang geven tot een werkplaats. Maar een blik door de showroomruit bevestigt het vermoeden dat hier iets bijzonders gaande is. Daar ontwaar ik vier Matra’s Djet op een rij. Op dat moment kan ik nog niet weten dat eentje geen Djet V is, maar een Jet VI.
André Kout: “Over het algemeen zijn Franse sportwagens behoorlijk innovatief en betrouwbaar. Ze leunen wel lichtjes in de richting van Italiaanse sportwagens. De bekendste Franse sportauto is denk ik toch de Renault Alpine. Citroën heeft op sportief gebied niet veel gedaan. Ze hebben met kleinere modelletjes wel wat gepresteerd op sportief vlak, maar geen echte sportwagens gemaakt. Voor Peugeot geldt hetzelfde. Die hadden wel wat coupés, cabriootjes, en een Gti’tje. Maar een volbloed sportauto is toch iets anders.
Kwestie van imago
“Als ik nu één Franse sportwagenfabrikant moet opnoemen, dan is het Matra”, vervolgt André. “Dat merk kent iedere autoliefhebber eigenlijk wel. Maar om de een of andere duistere reden had Matra een heel slechte naam. Terwijl het eigenlijk best goede auto’s waren. Ze konden wel roesten hoor, maar dat deed een Volkswagen Golf in die tijd ook. Om de een of andere reden mocht een Golfje wél roesten, maar een Franse wagen niet. Kwestie van imago, hè.
“Net als het feit dat Franse auto’s, dus ook de sportauto’s, bekend stonden als ingewikkeld en moeilijk om aan te sleutelen. Rijd een Simca binnen bij een Opel-dealer en de monteurs steken vertwijfeld hun handen in
de lucht: ‘oh nee, daar beginnen we niet aan!’ Volkomen onzin hoor. Behalve dat de Fransen soms wel een eigen maatje bouten, moeren en sleutels gebruiken. Dat dan weer wel. Ik restaureer al mijn leven lang Franse sportwagens, maar op een enkeling na laten die zich gemakkelijk repareren en herstellen. En wat ik zei: ze zijn behoorlijk degelijk. Ik heb één keer een Sunbeam Alpine gehad. Daar ging werkelijk alles aan stuk wat maar stuk kan gaan. Zelfs onderdelen die onmogelijk kapot kunnen gaan op een auto, geven bij die Engelsen vroeg of laat wél de geest! Ik heb het echt een paar jaar serieus geprobeerd en toen dacht ik: die Britse zooi gaat het niet worden.
Onbekende Fransen
“Er zijn ook nog enkele sportwagenmerken die heel onbekend zijn gebleven. Ligier bijvoorbeeld. Dat merk kennen we nu van de brommobielen en de endurance-racewagens voor de 24 Uur van Le Mans en zo. Maar ze hebben aan het begin van de jaren zeventig jaren een uitermate interessante sportwagen gebouwd, met een Maserati-motor van 2600 cc in het midden. Dat was de JS2. Die auto en dat merk hadden een beter lot verdiend.
“En er was nog de Venturi, ook een prachtige auto. Die komt misschien wel heel dicht in de buurt van de titel Beste sportwagen uit Frankrijk. Mooi verhaal, dat Venturi. Er waren twee jongens, Claude Poiraud en Gérard Godfroy. Een ervan werkte bij Peugeot aan de 205. Ze vonden dat er weer eens een echte Franse sportwagen moest komen en kwamen op de proppen met een prachtig ontwerp dat kennelijk indruk maakte bij investeerders. Dus konden ze beginnen. Eerst lepelden ze er een Golfmotor in. Die lag kennelijk nog ergens in hun loods, maar dat werd helemaal niks. Toen hebben ze een vierpitter van Peugeot geprobeerd, maar dat was ’m ook niet helemaal. Ze hadden gewoon een zescilinder nodig en dat werd de Prv-motor, de V6 die Peugeot samen met Renault en Volvo had ontwikkeld. De Venturi 300 was een prachtwagen (zie openingsfoto, red.). Daar heb ik ook nog eentje van gehad. Ik kon nog importeur worden in Nederland, maar moest er dan twee op voorraad aanschaffen. Dat was me iets te kostbaar. Venturi heeft niet lang bestaan, een jaar of zestien geloof ik.
“Dan heb je nog het merk Bugatti. Dat was officieel natuurlijk een Franse sportautofabrikant. Maar vrijwel de hele wereld deelt Bugatti in bij de Italiaanse merken. Niet helemaal onterecht, want Ettore Bugatti was een Italiaanse immigrant en het Italiaanse DNA bleef altijd voel- en zichtbaar aanwezig in alle ontwerpen en automobielen.
“Een kenmerk van dat Italiaanse DNA is dat design boven functionaliteit gaat. Voor de Engelse sportwagens geldt dat ook wel. Daar zie je ook die mooie koetswerken. Maar ja, veel van die Engelse sportievelingen zijn door Italianen getekend of het zijn kopietjes van eerdere Italiaanse modellen. Iedereen vindt de Jaguar XK 120 van net na de oorlog zo mooi, maar Alfa Romeo had die auto al in de jaren dertig. Triumph werkte alleen maar met de Italiaanse ontwerper Michelotti. En de Austin Healy is in feite een kopie van de Ferrari 166 MM.
Op hoge poten
“Wat de Franse sportwagens onderscheidt van de Italiaanse en of Duitse is moeilijk te zeggen. Het zijn kleine dingen. Zoals het feit dat ze van iets meer veercomfort zijn voorzien en over het algemeen iets hoger op hun poten staan. De veerweg van een Franse auto is behoorlijk lang vanwege de abomi
“Als ik nu één Franse sportwagenfabrikant moet opnoemen, dan is het Matra.”
nabele toestand van de Franse wegen. Dat is ook de reden waarom eigenlijk álle Franse auto’s zo goed en comfortabel geveerd zijn.
“Ooit zag ik een Matra Bagheera over een uiterst hobbelige weg rijden. Die had veerwegen waarvan je dacht: zo, daar gebeurt wat! Maar de auto hield intussen wel mooi zijn pootjes aan de grond. Mooi gezicht, hoor. De Bagheera had drie zitplaatsen voorin, wat vrij ongebruikelijk was. Dat ongebruikelijke hebben Fransen wel meer. Nu moet ik toegeven dat deze specifieke wagen wel degelijk een roestprobleem had. Hij was voorzien van een polyester koets, maar het frame eronder rotte aardig snel weg. In die tijd werd daar ook niets aan gedaan. Af fabriek kregen de auto’s niet eens een antiroestbehandeling en door de polyester buitenkant leek de auto heel lang in veel betere staat dan hij in werkelijkheid was. Er zijn daardoor niet veel exemplaren meer over. Het is ook wel een complexe auto om te restaureren, moet ik zeggen. Maar daarna kwam Matra met een autootje met een verzinkt onderstel, de Murena. Dat was echt een heel goede auto. Een van de beste sportwagens uit de jaren 80. Er zijn destijds tweehonderd stuks geïmporteerd en nu rijden er nog driehonderd Murena’s rond in ons land.
“De meest bijzondere Franse sportwagen staat hier achter je, de CG B1200. Het merk was opgericht door de twee gebroeders Chappe met hun zwager Gessalin. Vandaar de naam CG. Het was eerst een koetsenbouwer die voor Renault de eerste Alpine 106 maakte. Zij bouwden in 1966 een auto met Simca-techniek. Dat merk was in die tijd technisch net wat verder en kwalitatief beter dan Renault. Er zijn zo’n 400 exemplaren geproduceerd, waarvan 20 cabrio’s. En van die laatste heb ik er eentje staan.
“Het Cg-avontuur duurde niet lang. Toen
“Om de een of andere reden mocht een Golfje wél roesten, maar een Franse wagen niet.”
Matra binnenkwam bij Simca werd CG eruit gewerkt, want Matra was een professionele sportautobouwer en CG meer een houtje-touwtje-plakband-bedrijfje. Einde verhaal, helaas.”
De Simca van Wil Hartog
In de voormalige showroom staan vier prachtige Matra’s Djet naast elkaar. Correctie: drie Djets en één Jet. De naam Djet is gebaseerd op het Engelse woord ‘jet‘, dat straaljager betekent. Om de Fransen de naam goed te laten uitspreken, moest Matra er een letter ‘d’ aan toevoegen. Anders zouden alle Fransen automatisch zzzjèt gaan zeggen. Later kwam die D te vervallen.
Een showroom als deze is bekend terrein voor André Kout. Zijn vader was Simcadealer. André Kout: “In mijn jeugd heb ik wel geleerd dat ik beter geen autodealer kon worden. Het is hard werken voor weinig geld. Mijn vader was een nuchtere Noord-hollander. Die verkocht niet graag sportmodelletjes. Vond-ie onzin. Maar de motorcoureur Wil Hartog, die hier in de buurt woonde, wilde toch per se een Simca 1200 S hebben. Toen die bij ons werd afgeleverd, was ik op slag verliefd. Dat was de mooiste auto die ik ooit had gezien. Twee weken later werd de 1200S verfrommeld weer teruggebracht. Had de vader van Wil Hartog ’m total loss gereden. Daar hebben we nog een foto van. Dus twee weken later werd er weer een Simca 1200S bij ons thuis afgeleverd. Het waren meteen de enige twee van dit model die mijn vader ooit heeft verkocht. Natuurlijk heb ik ook een Simca 1200S in mijn verzameling. Uiteraard! Daar is het allemaal mee begonnen.”
De veerweg van een Franse auto is behoorlijk lang vanwege de abominabele toestand van de Franse wegen.