Bevroren
Met een flitser kun je niet alleen je onderwerp belichten, maar ook beweging bevriezen.
Met een extreem korte sluitertijd van 1/8000 seconde, de bovengrens bij veel camera’s, kun je de beweging van je onderwerp bevriezen en deze haarscherp op de foto zetten. Dat kan alleen wanneer er voldoende licht is, om onderbelichting te voorkomen. Als je een flitser gebruikt, heb je dat probleem niet. Die zorgt voor voldoende licht, gedurende een extreem korte tijd. Hoe kort die tijd is, hangt af van je flitser. Over het algemeen kunnen kleine systeemflitsers korter flitsen dan studioflitsers. De sterkte van de flits heeft er ook mee te maken. De SB-700 van Nikon haalt bijvoorbeeld 1/10.000 seconde als je de sterkte instelt op 1/16. Op 1/128 is de snelheid zelfs 1/40.000 seconde. De basis is hetzelfde als bij sluitertijden: hoe korter de lichtpuls duurt, des te scherper wordt het onderwerp afgebeeld.
In theorie klinkt dat allemaal heel simpel, maar in de praktijk heb je toch wat oefening en gewenning nodig. Een minder sterke flits zorgt er ook voor dat er minder licht op je onderwerp komt. Daarom is het belangrijk de flitser dicht bij je model te zetten, wat in een studio stukken makkelijker gaat dan in de buitenlucht. Hoeveel licht je verliest door de flitser verder weg te zetten, daar kun je een hele berekening op los laten. Als vuistregel kun je aannemen dat je ongeveer 75% van het licht verliest wanneer je de afstand tussen flitser en model verdubbelt.