Moeiteloos belichten
Is de foto veel te licht of juist te donker? Wij leggen uit waarom de automatische belichting soms niet goed werkt en hoe je dit probleem het beste kunt aanpakken.
Waarom automatische verlichting soms niet goed werkt.
Tientallen jaren geleden was fotograferen nog een tamelijk ingewikkelde aangelegenheid. Voor het correct belichten van negatieven moest je naast een belichtingsmeter over allerlei theoretische basiskennis en rolletjes met verschillende lichtgevoeligheid te beschikken. Tegenwoordig is dit alles dankzij de automatische belichting veel eenvoudiger. Dit verfijnde systeem zorgt ervoor dat de juiste hoeveelheid licht op de sensor valt en dat het motief daardoor in de juiste helderheid wordt weergegeven.
In de meeste gevallen verloopt dit proces probleemloos. Maar toch blijken er na afloop op menig geheugenkaart foto’s te staan, die te donker of te licht zijn. In dit artikel leggen we uit waarom de automatische belichting het regelmatig laat afweten en wat je daartegen kunt doen.
Hoe werkt de lichtmeetmodus van de camera?
In de camera zit een speciale sensor die de snelheid van het invallende licht meet. De automatische belichting bepaalt met deze gegevens de juiste combinatie van diafragma, ISO-waarde en sluitertijd. De bedoeling is dat de gemiddelde helderheid 18 procent middengrijs bedraagt. Dan wordt het dynamisch bereik van de camerasensoren optimaal benut, over- of onderbelichting van het motief wordt vermeden.
Voor de lichtmeting staan verschillende modi ter beschikking (zie kader rechts). Die zorgen ervoor dat de meting rekening houdt met ieder detail van de foto, of slechts een bepaald deel daarvan. Dat laatste kan handig zijn als de belangrijkste onderdelen van de foto relatief klein zijn, zoals bijvoorbeeld een mees in het donkergroen van een dennenboom. Met een spotmeting op de veren weet de camera dat juist dit deel optimaal moet worden belicht. Mochten de naalden daardoor te donker worden, is dat niet erg.
Waarom werkt de automatische belichting niet altijd goed?
Helaas voldoen niet alle onderwerpen aan het gewenste middengrijspercentage van achttien. Als je een foto van een witte kat in de sneeuw maakt, mag deze niet middengrijs worden belicht, anders zal het resultaat er groezelig uitzien. Omgekeerd zal een zwarte hond voor een donkere muur de verzadigde kleur van zijn vacht verliezen en mat-grijs worden. Weliswaar probeert de slimme matrixmeting deze uitzonderlijke situaties te herkennen, maar dit lukt niet altijd. Als de belichting echter helemaal niet lukt, gebruik dan de handmatige belichting (zie kader boven).
Waarom zijn er belichtingsmeters die handmatig moeten worden bediend?
Professionals vertrouwen niet op de belichtingsmeter van de camera, maar werken met een handmatig te bedienen lichtmeter, die bij het maken van bijvoorbeeld portretfoto’s op korte afstand van het model wordt gehouden. Deze lichtmeter meet niet de in het object reflecterende lichtstralen, maar het daadwerkelijk aanwezige licht dat op het model valt. Het uiteindelijke resultaat is nauwkeuriger, aangezien dit niet door kleur of contrast wordt beïnvloed.
Zijn er nog andere hulpmiddelen?
De meest gedetailleerde uitkomst van de belichting van een foto, is altijd nog het histogram. De curve van de toonwaarde geeft nauwkeurig weer of een motief licht of juist donker is. Ook het gebruik van de zebra-functie kan helpen. Deze functie zat oorspronkelijk alleen op camcorders, maar zit in steeds meer DSLR- en DSLM-camera’s. De alarmfunctie markeert in de Live-View of de elektronische zoeker overbelichte gedeeltes en te donkere schaduwen die geen details meer bevatten. Als je de lichte delen heel belangrijk vindt, kun je gericht zo ver onderbelichten tot het knipperende raster van bijvoorbeeld kleur verdwenen is.