“Op sommige gebieden onmisbaar”
Fotograaf Felix Rachor uit Berlijn schiet in zijn studio het liefst met een middenformaatcamera. Hij legt uit waarom deze camera voor zijn werk voor klanten onmisbaar is.
Wat zijn de voordelen van het middenformaat?
Het grootste voordeel is duidelijk de hoge resolutie van 100 megapixels en meer. Voor echt grote afdrukken heb ik dergelijke hoeveelheden data gewoon nodig. En de dieptedynamiek is veel sterker dan bij elk ander cameraformaat. Een voorbeeld: voor een advertentieshoot schoot ik een witte lucht met een donkere berg op de achtergrond. Daarvoor staat het echte onderwerp, een auto. Met een Phase One, die een dynamisch bereik heeft tot vijftien f-stops, kan ik in de nabewerking toch nog details uit de berg en de lucht halen. De grotere sensor is ook onmisbaar in de architectuurfotografie, bijvoorbeeld wanneer ik een gebouw gewoon niet volledig op de foto kan zetten. Dan is de beeldhoek van het middenformaat erg behulpzaam. Uiteindelijk is het ook wel een prestigekwestie. Als je tijdens de fotoshoot met een middenformaatcamera schiet, krijgt de klant het idee dat je topkwaliteit levert, zelfs als al die extra data niet per se nodig zijn.
Zijn er volgens jou ook nadelen?
Meer data betekent altijd dat je meer werk hebt in de nabewerking. Middenformaatcamera’s zijn de afgelopen jaren wel goedkoper geworden, maar nog altijd zeer prijzig. Daar komt nog bij dat de systemen ontzettend zwaar zijn, dus je hebt tijdens het fotograferen minder bewegingsvrijheid en voor onderweg zijn ze dus nauwelijks geschikt. Compacte middenformaatmodellen hebben helaas nog veel kinderziektes en zijn voor mij persoonlijk dus geen optie.
Voor wie is het middenformaat geschikt en waarop moet je letten?
Het formaat is iets voor professionals, voor erg hoge resoluties, voor iemand die geen compromissen wil sluiten wat betreft kwaliteit. Elk detail is zichtbaar, wat vooral bij grote campagnes, zoals fotografie voor een autofabrikant, belangrijk is. Dat kan deels ook wel met kleinbeeld, maar in het middenformaat zijn de randgebieden vaak mooier en rechter en heb je minder vervormingen. Voor mensenfotografie zijn de camera’s maar beperkt aan te raden. Bij bruiloften of andere situaties waar je maar weinig tijd hebt, is het echt onzinnig.
Ik raad altijd aan om het aanbod goed te bekijken. Soms loont het om te letten op het tweedehandsaanbod; gebruikte systemen zijn niet per definitie slechter. Uiteindelijk hangt het af van de achterwanden, die het duurst zijn. Dat houdt in dat de signaalversterking die de lichtinformatie onderweg ondergaat, afhankelijk van de intensiteit en de ISO-waarde verschillend wordt aangepast. In de praktijk merk je dat je vooral in het hogere ISO-bereik minder ruis krijgt. De eerder genoemde Lumix GH5S gebruikt een vergelijkbare truc: de beeldprocessor kan de signaalroute van de sensor beïnvloeden. Afhankelijk van de instelling wordt een zogenaamd Low-Noise-circuit gekozen voor hogere ISO-waarden met verhoogde gevoeligheid, of een ongevoelige Low-ISO-signaalroute die het signaal minder versterkt. Dit resulteert op zijn beurt in minder beeldruis.
Hoe groter het sensorvlak, hoe hoger het dynamisch bereik
In de fotografie is het dynamisch bereik de hoeveelheid beeldinformatie tussen het donkerste en lichtste gebied in de foto. Vergelijk je de foto’s van een middenformaaten fullframe-camera met dezelfde resolutie en identieke instellingen, dan wordt duidelijk dat een groter sensoroppervlak absoluut gezien meer licht kan opvangen. Tot zover gesneden koek.
Vanwege hun fysiek grotere oppervlak hebben middenformaat sensoren bovendien een hogere ‘full well capacity’. Dit geeft aan hoeveel elektronen een pixel maximaal kan opnemen voor het verzadigd raakt. De hogere capaciteit heeft als voordeel dat er meer verschillende tussenwaarden uitgelezen kunnen worden. De highlights, dat wil zeggen zowel de donkere schaduwen als de lichtste delen, worden fijner en gedifferentieerder weergegeven. Bovendien is de weergave van de kleuren zelf nauwkeuriger. Dit is een zeer belangrijk punt voor portret- en productfotografen, omdat de rode kleur van een jurk of de huidskleur er in druk precies zo uit zou moeten zien als voor de camera.
Je zou het ook anders kunnen formuleren. In een glas van een halve liter past precies een halve liter water. Met een meetschaal aan de zijkant kun je elke waarde aflezen die kleiner is dan of gelijk is aan een halve liter. Als je meer water in het glas giet, zal het overlopen. Maar hoeveel water er naast het glas gaat, kun je op deze
“Hoe groter de pixel op een sensor, hoe minder het signaal versterkt hoeft te worden.”
manier niet meten. In een glas van een liter past twee keer zoveel water en zo kun je ook waarden van meer dan een halve liter meten. En dit is precies wat de ontwikkelaars van moderne fullframe-camera’s doen. Zo heeft Nikon de nieuwe D810 uitgerust met een verhoogde full well capacity, dus een hogere capaciteit per pixel. Het dynamisch bereik kan zo aanzienlijk worden verhoogd. Daarmee komt het op een vergelijkbaar niveau als digitale middenformaatcamera’s van onder andere Pentax en Phase One.
Kortom, dankzij slimme ontwikkelingen in de sensortechnologie en signaaloverdracht naar de beeldprocessor hebben middenformaat- en fullframe-sensoren hetzelfde niveau bereikt qua ruis bij weinig licht en dynamisch bereik. Alleen wat betreft kleurdiepte zijn de grotere sensoren nog steeds beter. Waar APS-C en kleinbeeld beperkt zijn tot 14 bits (16.384 helderheidswaarden voor elke kleur in raw-foto’s), is bij het middenformaat een kleurdiepte van 16 bits per kleurkanaal mogelijk – vier keer zoveel als bij kleinere sensoren. In de nabewerking in bijvoorbeeld Photoshop kun je daardoor nog realistischere kleuren uit de opnamen halen.
Maken middenformaatlenzen het verschil?
Tot zover de camerasensoren. Maar hoe zit het met de lenzen? Lenzen van middenformaatcamera’s zijn niet altijd in het voordeel ten opzichte van hun kleinbeeldtegenhangers, zelfs niet bij kleine scherptedieptes. Dit klinkt misschien vreemd, maar is gemakkelijk aan te tonen. Want net als bij de berekening van de brandpuntsafstand bij sensoren met verschillende afmetingen, speelt deze zogeheten cropfactor ook een rol bij het diafragma, en dus de scherptediepte.
En nu wordt het interessant. Aangezien het f-getal van een lens voortkomt uit de verhouding tussen lensopening en brandpuntsafstand, is het ook onderhevig aan deze regel. Ofwel: hoe langer de brandpuntsafstand, hoe groter de opening bij hetzelfde diafragmagetal. Dat heeft dus ook een directe invloed op de scherptediepte.
Het diafragma van een 50-millimeter lens op fullframe bij f/2.8 is veel groter dan dat van een 25-millimeter-lens bij f/2.8 op een Four-Thirds-sensor. Het is opmerkelijk dat de scherptediepte met bijna precies de eerder beschreven cropfactor verschilt in beide opstellingen. Je zou dus de 50-mmlens op fullframe op f/5.6 moeten zetten om dezelfde scherptediepte te krijgen als met de 25-mm-lens op de Four-Thirds-sensor.
Je vraagt je misschien af wat dat met het middenformaat te maken heeft? We draaien het gewoon even om: omdat een middenformaatsensor groter is dan zijn fullframe-tegenhanger, resulteert dit in een cropfactor kleiner dan 1. We zetten bijvoorbeeld de sensordiagonaal van 60 millimeter van de eerder genoemde Mamiya ZD naast fullframe. Dit resulteert in een factor van 0,72. De momenteel meest lichtsterke lenzen voor middenformaatcamera’s hebben een diafragma van f/2. Als je rekening houdt met de cropfactor resulteert dit omgerekend op fullframe in een diafragma-equivalent van f/1.44. Daar zijn lichtsterktes van f/1.4 of zelfs f/1.2 niet ongebruikelijk.
Kleinbeeld is goed voor de portemonnee
Tot slot hebben we nog de prijs en het gewicht. Vanwege de grotere constructie zijn middenformaatlenzen meestal zwaarder dan kleinbeeldlenzen. Dat speelt vooral een rol bij de draagbaarheid. Een voorbeeld: De Leica Elmarit-S 2.8/45 mm Asph. voor de S-vatting weegt 1100 gram en kost rond de 7400 euro. De Sony Distagon T* FE 35 mm f/1.4 ZA 35 mm