Christian Clauwers legt in de ZuidAtlantische Oceaan kwetsbare ecosystemen vast.
Fotograaf Christian Clauwers reisde af naar Zuid-Georgia in de Zuid-Atlantische Oceaan om te laten zien hoe een klein eiland een weerspiegeling kan zijn van onze hele planeet.
Mensen hebben de gewoonte om in hun zog andere wezens mee te brengen. Dat gebeurt soms opzettelijk, soms onbewust. De geschiedenis toont dat zulke introducties altijd afsteven(d)en op een drama voor de inheemse bewoners. Vanwege het ontbreken van natuurlijke vijanden konden deze geïntroduceerde dieren en planten ongeremd gedijen, met als gevolg dat inheemse soorten verdrongen werden, en soms uiteindelijk verdwenen.
De odyssee op de Zuid-Atlantische Oceaan vertelde mij veel over de kwetsbaarheid van bestaande ecosystemen: katten op Ascension, rendieren en ratten op Zuid-Georgia, muizen op Gough-eiland en veranderende vegetatie op Sint-Helena. Geïsoleerde en verafgelegen eilanden zorgden vaak voor onafhankelijke evoluties van soorten. Anderzijds zorgden oceaanstromingen voor genetische connectiviteit waardoor soorten zich konden verspreiden. Grotere eilanden kunnen daarbij meer habitats en soorten ondersteunen dan kleinere. Oudere eilanden hebben dikwijls meer soorten dan jongere van gelijkaardige grootte. Dit is dan weer afhankelijk van hoe afgelegen een eiland is (biodiversiteit staat in verhouding met isolement).
Zuid-Georgia
Zuid-Georgia is een geïsoleerd, bergachtig subantarctisch eiland gelegen in de ZuidAtlantische Oceaan. Omringd door koude wateren afkomstig van Antarctica, heeft het een strenger klimaat dan verwacht op zijn breedtegraad. Meer dan vijftig procent van het eiland is permanent bedekt met ijs, met veel grote gletsjers die tot aan de zee reiken. De hoogste top is Mount Paget, met een
hoogte van 2960 meter. Zuid-Georgia maakt deel uit van het overzeese territorium ZuidGeorgia en de Zuidelijke Sandwicheilanden van het Verenigd Koninkrijk. Het eiland heeft geen inheemse bevolking, niettemin kent het een lange geschiedenis van menselijke activiteit. Het is een belangrijke broedplaats voor grote en diverse populaties zeevogels en zeehonden. Het eiland heeft een opmerkelijk landschap.
Sedert de ontdekking door kapitein
James Cook in 1775 werd er regelmatig wetenschappelijk onderzoek verricht op het eiland. De natuurlijke rijkdommen van het eiland zijn sindsdien een bron van exploratie: het jagen op zeehonden vanaf het einde van de achttiende eeuw, gevolgd door walvissenjacht in de eerste helft van deze eeuw. Eind twintigste eeuw verlegde de focus zich naar beheer en instandhouding van de visbestanden en andere mariene soorten.
Grytviken en walvisjagers
De nederzetting bij Grytviken werd in 1904 door een Noorse zeekapitein Carl Anton Larsen als walvisstation opgericht. De walvisvaarders gebruikten elk deel van de dieren – de blubber, het vlees, de botten en de ingewanden werden gesmolten om de olie te extraheren, en de botten en het vlees werden omgezet in kunstmest en veevoeder. Zeeolifanten werden ook voor hun blubber bejaagd. Als gevolg van deze slachtpartijen is de walvispopulatie in de zee rond het eiland in de daaropvolgende zestig jaar aanzienlijk verminderd, totdat het station uiteindelijk in 1966 werd gesloten.