Portretten
Benader je wildlifefotografie als een portretfotograaf, dan kan er nog maar weinig misgaan. Het licht speelt een essentiële rol. Het volle, warme licht aan het begin en aan het einde van de dag zorgt voor veel sfeer, terwijl het zachte licht op een bewolkte dag de details in een vacht goed laat uitkomen.
Natuurlijk zijn de juiste camera-instellingen ook belangrijk. Professionele wildlifefotografen gebruiken doorgaans de diafragmavoorkeuzestand, matrixmeting en een handmatige belichtingscorrectie. Voor lichtgekleurde vogels moet je gewoonlijk een positieve belichtingscorrectie gebruiken, omdat de belichtingsautomaat wil compenseren voor hun lichte veren. Voor dieren met een donkere vacht moet je een negatieve belichtingscorrectie instellen.
Stel bij bewegende onderwerpen de snelste seriefunctie in die je camera biedt, zodat je geen enkel moment van de beweging mist. Schakel bij niet-bewegende onderwerpen terug naar de enkelbeeld-opname, zodat je zorgvuldiger kunt scherpstellen.
In principe moet je bij portretten scherpstellen op de ogen, maar bij dierenfoto's kun je je creativiteit de vrije loop laten. Stel voor een abstract beeld rustig eens scherp op de punt van de snavel of op de snuit van een dier, terwijl je de rest van het dier onscherp laat. Wil je toch op de ogen scherpstellen, dan kun je de keuze van het scherptepunt beter niet overlaten aan de autofocus. Die kiest namelijk het dichtstbijzijnde punt en dat is doorgaans niet een oog. Plaats het AF-meetveld daarom handmatig op het oog van het dier. Je kunt ook werken met het middelste meetveld, waarbij je de lens op het oog richt en de ontspanknop half indrukt om de autofocus te activeren. Vervolgens verander je de beelduitsnede terwijl je de ontspanknop half ingedrukt houdt. Onthoud dat je met het onderwerp in het midden zelden een echt interessante foto krijgt.
Veel vogels en zoogdieren weten zich uitstekend te camoufleren en te verbergen. Dat maakt het er voor de autofocus niet eenvoudiger op. Door het ontbreken van contrast tussen het dier en zijn omgeving vindt de autofocus soms geen punt met genoeg structuur om op scherp te stellen. Hij blijft dan voortdurend heen en weer pompen. In zulke gevallen stel je scherp op een deel van je beeldveld dat meer structuur heeft en net zo ver van de camera verwijderd is als het dier. Een boom of een rots, bijvoorbeeld. Vervolgens kies je met half ingedrukte ontspanknop de gewenste beelduitsnede en druk je af.
“Onthoud dat je met het onderwerp in het midden zelden een bijzonder interessante foto krijgt.”