Classic Cars (Netherlands)

Gejaagd door de wind

In hun jacht naar de winst op de Amerikaans­e NASCAR-circuits, raakten Chrysler en Ford in een steeds kostbaarde­r wordende strijd verwikkeld. Aan de ontwikkeli­ng van de Plymouth Road Runner Superbird uit 1970 kwam zelfs lucht- en ruimtevaar­ttechniek te pas

- Tekst en foto‘s: Igor Stuifzand

Bij de eerste aanblik lijkt er op de Plymouth Road Runner Superbird bepaald geen hogere wiskunde te zijn losgelaten. De manshoge vleugel op het achterdek en het spitse neusstuk ogen primitief en lomp. Ze zullen ongetwijfe­ld effect hebben op de luchtstrom­ing over de carrosseri­e, maar zien er door hun uitbundige formaat vooral kolderiek uit. Vergis je echter niet: net als bij de Dodge Charger Daytona is de vormgeving van de Plymouth Road Runner Superbird voor een belangrijk deel in de windtunnel bepaald. Daarbij riep de Chrysler Corporatio­n zelfs de hulp in van oud-NASA-medewerker­s. Wie had het over nattevinge­rwerk?

Prestigest­rijd

Achter de totstandko­ming van de Superbird school uiteindeli­jk maar één gedachte: het winnen van races. Als vertegenwo­ordigers van de Chrysler Corporatio­n, trokken Plymouth en Dodge in de immens populaire NASCAR Grand National Series ten strijde tegen de machinerie van de Ford Motor Company. Volgens het aloude Amerikaans­e adagium win on Sunday, sell on Monday, trachtten beide concerns elkaar op het circuit te verslaan, zodat de dealers van het winnende merk weer extra bestelling­en konden schrijven. Voortduren­d boden Chrysler en Ford tegen elkaar op met steeds krachtiger­e motoren. Hieruit volgde een prestigest­rijd die zijn weerga niet kende in de Amerikaans­e stockcar-racerij. Zelfs in het behalen van een minimale vermogensw­inst werden al gigantisch­e bedragen gepompt. Op het moment dat het plafond van de reglementa­ire mogelijkhe­den bereikt werd en het onmogelijk was om met behoud van de betrouwbaa­rheid nóg meer pk’s uit de motoren te peuteren, had Chrysler met de HEMI-V8 op puur vermogen een neuslengte voorsprong op Ford, die in de NASCAR-racers gebruikmaa­kte van de Boss big block V8. Deze voorsprong zou in het volgende seizoen echter al gauw verdampen ... In 1968 werden de NASCAR-kaarten opnieuw geschud. Zowel Dodge en Plymouth, als Ford en Mercury kwamen met nieuwe modellen aan de start van de Grand National Series. Waar de Chrysler-merken opnieuw inzetten op brute HEMI-power, profiteerd­en Ford en Mercury van hun betere stroomlijn. Met name op de super speedways, waar honderden mijlen lang volgas werd geracet, had de Dodge Charger te kampen met zijn belabberde aerodynami­ca. De turbulenti­e die ontstond door de ‘holle’ vorm van de neus en achterruit, resulteerd­e in dusdanig veel opwaartse druk, dat de auto op hoge snelheid grote wegligging­sproblemen kreeg. Om de aansluitin­g met de Fords en de Mercury’s niet te verliezen, werd de Charger in de windtunnel aan een uitgebreid testprogra­mma onderworpe­n. Met een afgeronde daklijn, een glad afgewerkte achterruit, een stompe neus met een verder naar voren geplaatste grille en een scherpe spoiler onder het front, had de Charger 500 een veel betere stroomlijn dan het standaard model – en bereikte hij een veel hogere topsnelhei­d.

Lucht- en ruimtevaar­t

Dodge had nu misschien wel de aansluitin­g met de Fords en Mercury’s gevonden op de super speedways, maar om de Torino’s en Cyclones ook in te halen, was meer nodig. Ter voorbereid­ing op het NASCAR-seizoen van 1969, dook ook Ford de windtunnel in. Speciaal voor de super speedways kregen de Torino en Cyclone een verlengd, naar beneden gebogen neusstuk aangemeten en werd de rijhoogte van de auto’s kunstmatig verlaagd door middel van diepere dorpelplat­en. Terwijl de eerste race van het nieuwe seizoen nog verreden moest worden, stond Dodge in aerodynami­sch opzicht alweer op achterstan­d.

De Charger 500 werd linea recta terug de windtunnel in gerold. Met de expertise van oud-NASA-medewerker­s onderging de auto een nog intensieve­r aerodynami­sch testprogra­mma, met als doel de aerodynami­sche eigenschap­pen van de Charger verder te verbeteren. Uit tal van experiment­en kwam een lang en puntig neusstuk voort, waarmee de auto bijna letterlijk een baan door de atmosfeer sneed. In de windtunnel noteerde de Charger Daytona gedoopte racer een opzienbare­nde Cw-waarde van 0,28, nog veel lager dan de aalgladde Audi 100 ruim 13 jaar later zou noteren. Overigens had die waarde nog beter kunnen zijn als de noodzaak van een hoge achtervleu­gel niet had bestaan. Tijdens proefnemin­gen met een conform de NASCARregl­ementen gepreparee­rde Charger Daytona, werd een topsnelhei­d van 243 mijl per uur bereikt – 390 km/h! Vanzelfspr­ekend was het bij dergelijk hoge snelheden verre van wenselijk dat de achterwiel­en van de auto het contact met de ondergrond zouden verliezen. De hoge vleugel diende puur en alleen om de gewenste neerwaarts­e druk te genereren.

Met de Charger Daytona had de Chrysler Corporatio­n een strijdwape­n in handen dat de FoMoCo op de super speedways definitief naar het tweede plan verwees. Reden genoeg om voor het NASCAR-seizoen 1970 ook de Plymouth Road Runner de windtunnel in te rollen.

Het aero package van de Charger Daytona was op deze auto echter onbruikbaa­r, omdat de hoekige vormgeving van de op de huis-tuin-en-keuken-Belvedere gebaseerde Road Runner volledig afweek van de op de tekentafel al veel gladdere Charger. Alleen met ingrijpend­e modificati­es aan de carrosseri­e kon de stroomlijn van de Road Runner naar Charger-niveau worden gebracht. Met name rond de achterruit werd veel plaatwerk verwijderd, om een vloeiender daklijn te creëren. Daarnaast moesten de standaard voorscherm­en van de Road Runner vervangen worden door de spatborden van de Dodge Coronet, omdat de nose cone anders niet glad aansloot. De hogere en iets verder naar achter hellende staartvleu­gel werd op het achterdek van de Road Runner Superbird bovendien verder naar voren geplaatst dan bij de Charger Daytona, terwijl de zijplaten van de vleugel 40 procent groter waren. Uiteindeli­jk werd door alle aanpassing­en een nog altijd zeer gunstige luchtweers­tandscoëff­iciënt van 0,29 bereikt.

Op de vuist

Voordat de Dodge Charger Daytona in 1969 aan de start mocht verschijne­n van de Grand National Series, moesten er conform de NASCAR-regelgevin­g eerst vijfhonder­d exemplaren voor straatgebr­uik worden gebouwd. Hierachter zette Dodge grote haast, zodat de gehele oplage begin 1969 al aan de hoogwaardi­gheidsbekl­eders van de race-organisati­e getoond kon worden. De Charger Daytona werd goedgekeur­d voor deelname. Voor het raceseizoe­n van 1970 hanteerde NASCAR echter veel strengere toelatings­eisen; van een nieuwe racewagen moest bij één op de twee dealers

van het betreffend­e merk één auto worden afgeleverd. Dat betekende voor Plymouth een minimumopl­age van 1920 Superbirds. Ook al had zich nog geen koper gemeld, het was Plymouth er alles aan gelegen om het vereiste aantal Superbirds zo snel mogelijk te bouwen. Wat er vervolgens met de onverkocht­e auto’s zou gebeuren, was van latere zorg.

Er doen verhalen de ronde, dat er bij sommige Plymouth-dealers klanten met elkaar op de vuist gingen om een Superbird te bemachtige­n. Maar uiteindeli­jk liep de verkoop van de totale oplage erg stroef. De Superbird was een uiterst kostbare auto, zeker naar Plymouth-begrippen. Ter vergelijki­ng: een standaard tweedeurs Belvedere kostte zo’n 2600 dollar, een Road Runner Superbird met HEMI-motor werd voor 5139 dollar aangeboden. En dat terwijl hij op straat of op de dragstrip niet eens sneller was dan andere (goedkopere) musclecars met een vergelijkb­aar motorvermo­gen – van zijn lage luchtweers­tand had je alleen op heel hoge snelheid profijt. Maar de terugkeer van veelvoudig NASCAR-kampioen Richard ‘The King’ Petty naar Plymouth, nadat hij een jaar voor Ford had gereden, droeg al snel bij aan de legendevor­ming van de Superbird. Petty won in 1970 acht races met de Road Runner.

Uiteindeli­jk vonden alle Superbirds een koper. Slechts 135 exemplaren werden aangedreve­n door de beroemde, 425 pk sterke HEMI-V8. De overige auto’s hadden de 440 cubic inch (7,2-liter) Super Commando V8 onder de motorkap liggen, die tegen meerprijs als Six-Pack met drie dubbele Holley-carburateu­rs kon worden uitgevoerd. Daarmee bereikte de motor een vermogen van 390 pk. Bij Pedal to the Metal Musclecar Performanc­e in Sneek treffen we een tot in de puntjes gerestaure­erde Superbird 440 SixPack aan, die is gespoten in de blaartrekk­ende lakkleur Sublime Green. Slechts een kleine zestig exemplaren verlieten destijds de Lynch Road-assemblage­fabriek in Detroit in deze geweldige kleur.

Back to basics

Bij zijn twee Amerikaans­e eigenaars lijkt deze Superbird een rustig bestaan te hebben geleid. Op de teller stond slechts 47.000 mijl toen de auto voor restaurati­e werd afgeleverd bij een van de belangrijk­ste Superbird-specialist­en van de Verenigde Staten. Alle originele documenten zitten bij de auto, zelfs de originele verkoopfac­tuur en de eerste dealerstic­ker ontbreken niet. De auto heeft bovendien nog steeds zijn eerste motor, die bij de restaurati­e gereviseer­d en opnieuw gebalancee­rd werd. De V8 is gekoppeld aan een handgescha­kelde vierbak, die wordt geschakeld door middel van een tijdsorigi­nele en zeer gezochte Hurst pistol grip shifter. Een Dana 60 Track Pack-differenti­eel met een eindoverbr­enging van 3,55 : 1 leidt de 390 paardenkra­chten vervolgens naar de achterwiel­en. Nog zo’n mooi en tijdsorigi­neel accessoire: de meegelakte dog dish-wielen, waar klassieke Goodyears Polyglas GT - F60 x 15 omheen liggen.

Zo extreem als de Superbird vanbuiten is, zo gewoontjes oogt het interieur. Ook hier heeft de restaurate­ur geen detail vergeten te vernieuwen, maar er is nagenoeg niets dat doet denken aan een racewagen die in de allerhoogs­te klasse met een snelheid van 300 km/h over een super speedway raast. Je zit op een brede, met glad vinyl beklede voorbank die ruim plaats biedt aan drie personen –

zoals ook achterin riant ruimte is voor drie passagiers. Het instrument­enpaneel in het hoekige dashboard is eenvoudig van vorm en materiaal, met in het midden vier kleine metertjes die de bestuurder informeren over het brandstofp­eil, de motortempe­ratuur, de laadstroom en de oliedruk. Kenners laten hun oog vallen op de toerentell­er met geïntegree­rde klok en de AM-radio, waarvoor destijds een meerprijs betaald moest worden. Een ludiek detail is de afbeelding centraal op het stuur van het cartoonfig­uurtje Road Runner. Druk de claxon in en hoog boven het gehamer van de Super Commando V8 hoor je het vrolijke Beep Beep uit de bekende tekenfilms van Warner Bros., dat de supersonis­che loopvogel laat horen wanneer hij de benen neemt om uit de klauwen van de onfortuinl­ijke Wile E. Coyote te blijven ...

Het valt moeilijk voor te stellen dat er met de Superbird destijds zo succesvol en met zulke hoge snelheden is geracet. De auto is gigan-tisch en onoverzich­telijk en lijkt, door de combinatie van een overbekrac­htigde, gevoelloze besturing en een zeer basic wielophang­ing, moeilijk in een vloeiende lijn door een bocht te sturen – zoals het een Amerikaans­e auto uit de jaren zeventig betaamt. Althans, wanneer je Amerikaans­e klassieker­s niet gewend bent. Wat dat aangaat verdienen coureurs als Richard ‘The King’ Petty alleen nog maar meer bewonderin­g.

De Plymouth Road Runner Superbird was maar een kort leven beschoren. De NASCARorga­nisatie vroeg zich af in hoeverre de peperdure aero warriors nog gezien konden worden als ware stock cars – standaard auto’s. De ontwikkeli­ngskosten waren de pan uit gerezen, de snelheden liepen dusdanig hoog op dat de coureurs zich een nieuwe manier van racen moesten aanmeten – en leren omgaan met de hoge centrifuga­alkrachten die door de aerodynami­sche hulpmiddel­en werden bereikt. NASCAR wilde back to basics de sport weer betaalbaar maken en auto’s laten racen die de gewone man ook kon bekostigen. Maar misschien was de belangrijk­ste reden van het nieuwe reglement wel de wens van NASCAR om General Motors weer spoedig op de ovals te kunnen verwelkome­n. Wat dat aangaat hebben we de ontwikkeli­ng van de Plymouth Road Runner Superbird misschien wel te danken aan Ford, maar ligt de schuld van zijn verscheide­n bij GM ...

De vormgeving van de Superbird is voor een belangrijk deel in de

windtunnel bepaald.

 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ?? De gladde voorbank van de Superbird doet in de verste verte niet denken aan een racekanon dat tot 300 km/h in staat is.
De gladde voorbank van de Superbird doet in de verste verte niet denken aan een racekanon dat tot 300 km/h in staat is.
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ?? In 1970 waren de twee belangrijk­ste NASCAR-races op een super speedway Daytona en Talladega - een prooi voor de Plymouth Superbird.
In 1970 waren de twee belangrijk­ste NASCAR-races op een super speedway Daytona en Talladega - een prooi voor de Plymouth Superbird.
 ??  ?? De luchtweers­tandscoëff­iciënt van de Superbird bedraagt slechts 0,29.
De luchtweers­tandscoëff­iciënt van de Superbird bedraagt slechts 0,29.
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands