Modale gezinsauto‘s uit de jaren 50
Austin A35 Saloon, Glas Isar T700
In de jaren na de wederopbouw, nam de massamotorisering in Europa razendsnel serieuze vormen aan. De ene fabrikant wist echter handiger op
de wensen van de koper in te spelen dan de andere …
In de vroege naoorlogse jaren mochten veel Europeanen zichzelf al gelukkig prijzen als ze een dak boven hun hoofd hadden. Hele steden lagen in puin, en moesten in ijltempo opnieuw uit de grond worden gestampt en de bevolking groeide snel. Je kunt discussiëren of de tijd van de wederopbouw vanuit architectonisch oogpunt een bloeiperiode is geweest, maar de schoonheid van het straatbeeld had dan ook niet de hoogste prioriteit. Wie een nieuwe woning mocht betrekken, moet zich destijds de koning te rijk hebben gevoeld.
En toen brak de tijd aan om de draad weer op te pakken. De meeste WestEuropese landen herstelden zich opmerkelijk snel, ook in economisch opzicht. Steeds meer mensen konden zich een nieuw vervoermiddel veroorloven, en vervingen hun ouwe trouwe tweewieler door een kleine vierwieler. Het comfort van een fatsoenlijke stoel en een dak boven het hoofd, was voor de naoorlogse gezinnen een grote weelde.
Van korte duur
Nederland had (nog) geen eigen autoindustrie, net zo min als België. Bij onze oosterburen raakte in eerste instantie de dwergauto in zwang. Voor Jan met de Pet was de overstap van de brommer of motorfiets naar zo’n microautootje nog enigszins te betalen, een Volkswagen of
Opel bleef voor de meesten nog een brug te ver. Bovendien gingen veel producenten van motorfietsen zich richten op de bouw van dwergauto’s: de BMW Isetta en Zündapp Janus zijn daar bekende voorbeelden van.
Bij de Landmaschinenfabrik Glas in het Beierse Dingolfing werd onvoldoende verdiend, reden waarom Hans Glas op zoek ging naar een alternatieve bron van inkomsten. Die vond hij in Italië: de Vespa’s zoemden je daar om de oren. Glas zag in Duitsland wel een markt voor zo’n scooter, en ontwierp een koddige tweewieler met de naam GoggoRoller. In 1952 ging de scooter in productie.
Nog steeds weet de kleine Austin A35 je algauw voor zich te winnen.
Maar Glas richtte zich niet op tweewielers alleen. Ook verscheen een kleine vierwieler met motorfietstechniek: de Goggomobil.
De Goggomobil verkocht niet onverdienstelijk, maar het ging de klandizie ook steeds meer voor de wind. De dwergauto was een verschijnsel met een beperkte houdbaarheid: voor vele gezinnen waren de Kever en Kadett een volgende stap in de vaart der volkeren. Ter vervanging van de Goggomobil verscheen een tweede model, de ‘grote Goggo’. Deze werd op de Frankfurtse autotentoonstelling van 1957 als prototype gepresenteerd, en viel op vanwege zijn voorwielaandrijving en luchtgekoelde tweecilinder boxermotor.
Kinderziekten
Voor de serieproductie van de T600, stapte Glas uiteindelijk toch over op achterwielaandrijving. Het verhaal gaat dat een testauto tijdens een bergbeklimming hulpeloos met slippende voorwielen naar grip zocht, en de test zodoende voortijdig gestaakt werd. Het kostenplaatje van deze vooruitstrevende techniek zal ongetwijfeld ook een factor van betekenis zijn geweest bij dit besluit. Het merkwaardige, omgekeerde schakelpatroon van de Glas Isar laat zien, dat de motor en de versnellingsbak bij het uiteindelijke productiemodel simpelweg zijn omgedraaid om achterwielaandrijving mogelijk te maken.
De Amerikaanse mode was ook bij de Europese automerken duidelijk zichtbaar. De Glas werd geleverd met tweekleurige lak, een panoramische voorruit en een brede, rechthoekige snelheidsmeter. Al snel nadat de T600 in productie ging, vertoonde hij tal van kinderziekten en gebreken. De tweecilinder was luidruchtig en dorstig, de carrosserie tordeerde als een paling door het slijk en het rubber rond de voorruit was niet op zijn afdichtende taak berekend. De goede reputatie van Goggomobil brokkelde razendsnel af, ook al werden talrijke modificaties en verbeteringen aan de ‘grote Goggo’ doorgevoerd.
Een krachtige BMW-boxer voor in de Glas Isar klinkt ons als muziek in de oren …
Model T
In de naoorlogse jaren had de Britse regering een glasheldere boodschap voor de lokale autoindustrie: ’Export or die’. Er moest geld worden verdiend, en dat kon alleen met de uitvoer van auto’s – lees: naar de VS. Op het Britse eiland ontstond – mede dankzij een gunstig belastingtarief – een gezonde vraag naar goedkope bubble cars, zoals de AC Petite en de driewielige Bond Minicar. In het Verenigd Koninkrijk werd ook menig Duitse dwergauto,