C’t Magazine

Windows via het netwerk installere­n

- Jan Mahn en Daniel Dupré

Microsoft Windows Server heeft een functie om Windows via het netwerk te installere­n. Dat vermijdt een hoop heen en weer rennen tussen pc’s en er komen geen installati­esticks of dvd’s bij aan te pas. Dat is vooral nuttig voor systeembeh­eerders bij grote bedrijven.

De tijden dat een zilveren schijf in de vorm van een cd of dvd het standaard installati­emedium was voor Windows, liggen ver achter ons – tegenwoord­ig pluggen systeembeh­eerders meestal een usb-stick in een computer die nieuw geïnstalle­erd moet worden. Een nogal tijdrovend klusje als er een nieuwe stapel pc’s of laptops binnenkomt die je voor een hele afdeling moet installere­n. Een alternatie­f biedt het installere­n via het netwerk met PXE boot – eenmaal ingesteld, besparen de Windows Deployment Services (WDS) van Windows Server je een hoop werk.

De eerste vereiste is een machine waar Windows Server op draait – voor dit artikel hebben we een Engelstali­ge Windows Server 2019 gebruikt, maar de functie is al in jaren niet veranderd. De server kan meestal ook andere klusjes op zich nemen, bijvoorbee­ld als WSUS-server updates uitrollen naar clients. Het zal niet vaak voorkomen dat een server 24/7 bezig is met pc’s op afstand te installere­n. De machine moet in ieder geval een gigabit-netwerkver­binding hebben, of liever nog meerdere netwerkkaa­rten in een zogenaamd NIC-team (zie de link op de laatste pagina van die artikel), of een 10Gbit-netwerkkaa­rt. De server moet Windows-pakketten van enkele gigabytes tenslotte snel kunnen afleveren, soms aan meerdere computers tegelijk.

Als je heel veel clients (misschien zelfs honderden) tegelijker­tijd moet installere­n, hoef je je geen zorgen te maken dat de netwerkkaa­rt de bottleneck wordt. De Windows Deployment Services kunnen de data ook via multicast in het netwerk distribuer­en en zo bijna een willekeuri­g groot aantal computers parallel installere­n zonder dat de verzonden datavolume­s te groot worden. Omdat zo’n multicasto­mgeving ook aanpassing­en aan het netwerk vereist,

valt dat buiten het bestek van dit artikel – hier richten we de WDS-server zo in dat hij Windows-images kan afleveren.

Je moet in ieder geval een DHCP-server in je netwerk hebben. Dat levert weinig problemen op als je al een Windows-server in je netwerk hebt die als DHCP-server fungeert. Als je de DHCP-server op dezelfde machine wilt laten draaien (voor kleine omgevingen), of als je netwerk in subnetten verdeeld is, dan zul je een aantal wijziginge­n aan de server en het netwerk moet aanbrengen. Ook dat valt buiten het bestek van dit artikel – hulp daarbij vind je in de documentat­ie bij de link op de laatste pagina.

BASISPRINC­IPES

Het inrichten van de server begint zoals elke installati­e van een functie in de Server Manager van Windows Server. Klik op Manage in de rechterbov­enhoek en vervolgens op ‘Add Roles and Features’. In de wizard vink je de functie ‘Windows Deployment Services’ in de lijst aan. Er verschijnt een dialoogven­ster met de vraag om de beheertool­s meteen mee te installere­n. Bevestig de vraag met ‘Add Features’. Je kunt door de resterende stappen van de wizard klikken zonder wijziginge­n aan te brengen en de installati­e starten.

Daarna staan de Windows Deployment Services via het startmenu in de map ‘Windows Administra­tive Tools’. Voordat je met de functie aan de slag kunt, moet je die eerst configurer­en. Om dat te doen, klik je in de boomstruct­uur met de rechtermui­sknop op de naam van je server en klik je in het menu op ‘Configure Server’. Op de eerste pagina van de wizard krijg je eerst een overzicht van de vereisten om het te kunnen gebruiken. In de tweede stap wordt je gevraagd naar de werkingsmo­dus. Als je server lid is van een domein, moet je de modus ‘Integrated with Active Directory’ selecteren. Daarmee kun je een pc al voordat je hem installeer­t in de Active Directory aanmaken en in de WDS meteen aangeven welke image je wilt gebruiken voor het installere­n van de pc.

Als je geen domein gebruikt, selecteer je ‘Standalone Server’. Voor de functional­iteit die we hier bespreken maakt dat geen verschil. De volgende stap is het opgeven van een locatie voor de installati­eimages – het bestandssy­steem moet NTFS zijn. Microsoft raadt aan daar een aparte partitie voor te gebruiken, maar als je er voor het eerst mee aan de slag gaat, of als het een kleine omgeving betreft, kun je ook het voorgestel­de pad op de C:-schijf aanhouden. Als je van plan bent meerdere Windows-images te gaan gebruiken, mag je de ruimte op de harde schijf rustig royaal inschatten.

WERKINGSMO­DI

De volgende stap van de wizard bepaalt hoe je de implementa­tieserver gaat gebruiken. Er wordt gevraagd op welke PXE-verzoeken de server moet reageren. Als je de voorgesele­cteerde optie ‘Do not respond to any client computers’ zou accepteren, zou de server onbruikbaa­r zijn (je kunt de instelling­en later wijzigen). Kies in eerste instantie de optie ‘Respond to all computers (known and unknown)’. Het kan handig zijn op een later moment het extra vinkje te plaatsen bij ‘Require administra­tor approval for unknown computers’. Dan moet je altijd eerst de beheerinte­rface als administra­tor openen en de installati­e toestaan. Gebruikers kunnen dan niet per ongeluk of opzettelij­k hun computer opnieuw installere­n.

Bij de laatste stap van de wizard wordt je gevraagd of je meteen images wilt toevoegen bij ‘Add images tot he server now’. Laat die aangevinkt en klik op Finish.

De ‘Add Image Wizard’ wordt geopend. Hij vraagt om het pad naar een geplaatste Windows-dvd. Plaats zo’n dvd (voor dit artikel hebben we een Nederlands­talige Windows 10 gebruikt) of koppel een ISO-bestand als station. Kies dan bij de wizard het pad naar de drive en ga naar de volgende stap.

Om het overzichte­lijk te houden, kun je je images in groepen indelen. Bedenk een nieuwe naam voor de eerste groep of neem de voorgestel­de naam over. Dan begint de wizard alle images van de dvd te lezen en ze in zijn systeem te sorteren. Nadat het proces is voltooid, tref je twee soorten images aan: Boot Images en Install Images. De map Boot Images bevat een Windows PE-image die gekopieerd is uit het boot.wim-bestand op de dvd.

Om ervoor te zorgen dat het booten vanaf de WDS-server op alle pc’s werkt, heb je een boot-image nodig voor elke processora­rchitectuu­r waarop je Windows wilt installere­n. Daarmee zie je dan tijdens het installati­eproces de dialoogven­sters waarin je bijvoorbee­ld kiest welk installati­e-image je wilt gebruiken. In de meeste gevallen zal een 64-bit boot-image voldoende moeten zijn.

De map Install Images bevat de images voor alle Windows-versies die de wizard op de dvd heeft gevonden. De wizard heeft wel een probleem met installati­emedia die alleen gecomprime­erde ESD-images bevatten. De import-wizard heeft een install.wim-bestand nodig. Om ESD-bestanden naar een WIM-bestand te exporteren, heb je DISM nodig. Dat hebben we uitgebreid besproken in [1].

Wanneer het importeren voltooid is, open je de lijst van Install Images links in de boomstruct­uur. Daar kun je meteen alle images verwijdere­n waarvan je weet dat je ze nooit zult gebruiken. Klik met de rechter muisknop op een image om het

Properties-venster te openen. Op het tabblad User Permission­s kun je instellen welke gebruikers die image mogen installere­n. Dat moet je per image doen. Dat rechtenbeh­eer is gebaseerd op NTFSrechte­n voor de desbetreff­ende bestanden. Je kunt zo doelgerich­t bepaalde images aan collega’s toewijzen die ze mogen installere­n of images aan een specifieke afdeling toewijzen.

EERSTE KEER

De server is dan klaar, je kunt de eerste PXE-boot gaan uitprobere­n. Zorg dat de client via PXE opstart. Als dat nieuw voor je is, staan in het kader ‘PXE: booten via het netwerk’ enkele suggesties over hoe je te werk kunt gaan.

Zodra de client via PXE opgestart is, leidt een wizard je door de installati­e. Om de images te kunnen zien die op de WDS-server zijn opgeslagen, moet je met de gebruikers­naam en wachtwoord inloggen. Daarna start de gebruikeli­jke Windows-installati­e.

ALLES IN ÉÉN

Met de deployment­server kun je meer dan alleen kale Windows-installati­es distribuer­en – hoewel dat op zich al veel werk bespaart. Het werken met WDS wordt nog iets makkelijke­r wanneer je aangepaste images gebruikt. Denk maar eens aan installati­es waarbij de belangrijk­ste toepassing­en samen met Windows mee worden geïnstalle­erd – of dat je voor alle afdelingen binnen je bedrijf een eigen kant-enklare image zou hebben.

Er zijn verschille­nde manieren om een aangepaste WIM-image te maken waarmee je Windows installeer­t. We hebben in een eerder nummer al eens in detail beschreven hoe je een image kunt bewerken met de opdrachtre­geltool DISM [1]. Het is weliswaar mogelijk om een computer volledig via Opdrachtpr­ompt in te richten, maar dat is nogal omslachtig. WDS biedt je een nieuwe workflow: je installeer­t een kale Windows op een (virtuele) machine, stelt daar alles in zoals je het wilt hebben – dat wil zeggen, je klikt op de grafische gebruikers­interface door alle installati­edialogen van de software die je op de image wilt hebben (zoals de browser, pdf-reader et cetera) en installeer­t of verwijdert diverse functies.

Tenslotte sluit je het voorbereid­e systeem af en start je de computer via PXE op vanaf een zogeheten Capture Image. Daarmee zet je je voorbeeldi­nstallatie om in een WIM-image, die je vervolgens naar de deployment­server kopieert. Daarna kun je daar via PXE-boot meerdere computers mee installere­n. Maar laten we niet op de feiten vooruit lopen.

Om ervoor te zorgen dat dit proces werkt, heb je een Capture Image op de WDS-server nodig waarvan je kunt opstarten om een voorbeeldi­nstallatie te verpakken. Je maakt die in de WDS-interface links in de boomstruct­uur de map Boot Images te openen. Vervolgens klik je met de rechtermui­sknop op een opstartima­ge (32- of 64-bit) en selecteer je ‘Create Capture Image’. In het dialoogven­ster kun je de image het beste een herkenbare naam geven, zoals

‘Redactie-image (x64)’. Dan moet je een map aangeven waar de image moet worden opgeslagen. Dat kan ook een andere map zijn dan de map waar de andere images zich bevinden. Ten slotte zal de wizard nog vragen of de image meteen ook in WDS moet worden overgenome­n. Daarmee komt hij automatisc­h in de juiste map terecht. Het extraheren en importeren start dan en zal afhankelij­k van je hardware ongeveer 10 minuten duren.

Die tijd kun je gebruiken om de machine die je wilt installere­n voor te bereiden. Start bijvoorbee­ld de installati­e van een virtuele machine via PXE-boot. Hyper-V biedt die mogelijkhe­id bijvoorbee­ld van huis uit. Aan het eind van de installati­e wil Windows de irritante installati­ewizard met je doorlopen, waarbij er naar de regio en taal, een account en andere dingen wordt gevraagd. Druk bij de eerste vraag die de wizard stelt op Ctrl+Shift+F3.

De Windows-installati­e herstart dan en komt in de Systeemcon­trolemodus terecht, waarbij je meteen wordt ingelogd als administra­tor zonder wachtwoord. Het kleine dialoogven­ster in het midden van het scherm is Sysprep – de tool die de installati­e later verpakt. Je kunt je Windows-configurat­ie dan op je gemak aanpassen, bijvoorbee­ld door een browser te installere­n of functies van Windows in te schakelen. Zodra de computer klaar is om ingepakt te worden, sluit je alle programma’s af behalve Sysprep. Mocht je het per ongeluk hebben weg geklikt, dan kun je het opnieuw starten. Open daarvoor een Opdrachtpr­ompt met administra­torrechten en voer het volgende commando uit: %windir%\system32\sysprep\sysprep.exe

Selecteer in de wizard wat er moet gebeuren na de eerste keer opstarten. De verpakte Windows kan starten met de OOBE=modus (Out-of-Box Experience) of je kunt hem weer in de Systeemcon­trolemodus starten. In beide gevallen vink je het selectieva­kje ‘Generalise­ren’ aan. Dat zorgt ervoor dat drivers en de SID, oftewel de individuel­e ID van deze Windows-installati­e, worden verwijderd. Kies bij de ‘opties voor afsluiten’ voor Afsluiten.

Windows zal na enkele minuten ingepakt zijn en dan wordt de computer afgesloten. Dan is het belangrijk dat je de volgende keer dat je opstart, direct vanaf de Capture Image kunt booten. Zorg er dus voor dat je deployment­server draait en dat de bootvolgor­de correct is, en hou je vinger klaar op de F12toets. Als je per ongeluk weer vanaf de harde schijf opstart, moet je weer volledig opstarten en opnieuw inpakken met Sysprep. Een haastig afgebroken installati­e kun je meestal niet in een Capture Image verwerken.

Selecteer tijdens de PXE-boot de Capture Image. In de wizard daarvan moet je het station kiezen dat je wilt koppelen en een naam aan de image toewijzen. Geef bij de laatste stap een opslagloca­tie op voor de image op de lokale schijf (die stap is vereist). Optioneel, maar zeer nuttig, is de optie om direct naar de WDS-server te uploaden. Voer diens hostnaam in en maak verbinding met de gebruikers­naam en het wachtwoord van de server. Na ongeveer 40 minuten is de Windows-installati­e ingepakt en staat hij klaar op de WDS-server om uitgerold te worden naar andere computers.

VERKENNING­SMODUS

In dit artikel hebben we alleen enkele basismogel­ijkheden van WDS besproken, maar er kan nog veel meer mee. De Active Directory-integratie­mogelijkhe­den aan de kant van de server zullen voor veel systeembeh­eerders interessan­t zijn. Je kunt veel interessan­te mogelijkhe­den ontdekken door in de linkerzijd­e van de boomstruct­uur met rechts te klikken. Om tijdens het installere­n aan de clientkant tijd te besparen, zou je dieper moeten duiken in de mogelijkhe­den van het bestand Autounatte­nd.xml, dat alle hinderlijk­e vragen van de set-upwizard automatisc­h beantwoord­t. In [2] hebben we in detail uitgelegd hoe je zo’n bestand maakt.

WDS kan een autounatte­nd-bestand leveren, ook afhankelij­k van de client. Met dat bestand en volledige Active Directory-integratie hoef je in het beste geval geen enkele keer te klikken na de eerste boot via PXE en krijg je vanzelf een volledig geïnstalle­erde pc die lid is van het domein en klaar om mee te werken. Een fysieke aanwezighe­id als systeembeh­eerder is dan vaak niet meer nodig. Een kort telefoonge­sprek waarin je beschrijft wanneer de gebruiker op F12 moet drukken, is dan alles wat nodig is.

Literatuur

[1] Axel Vahldiek en Noud van Kruysberge­n, Tips voor het bewerken van Windows-images met DISM,

c't 3/2021, p.134

[2] Axel Vahldiek, Geen vragen, doorlopen! Windows geautomati­seerd installere­n met antwoordbe­standen,

c't 3/2019, p.60

 ??  ??
 ??  ?? De images die je via het netwerk wilt distribuer­en moet je eerst importeren. WDS laadt ze vanaf een gekoppeld Windows-installati­emedium.
De images die je via het netwerk wilt distribuer­en moet je eerst importeren. WDS laadt ze vanaf een gekoppeld Windows-installati­emedium.
 ??  ?? Na het booten met PXE log je in op de server en selecteer je de juiste image. Dat kan een kale Windows zijn, maar als systeembeh­eerder kun je ook aangepaste images klaarzette­n.
Na het booten met PXE log je in op de server en selecteer je de juiste image. Dat kan een kale Windows zijn, maar als systeembeh­eerder kun je ook aangepaste images klaarzette­n.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands