Hoe Jim Carrey ontdekte dat hij niet bestond
e horen de laatste tijd weinig van de 55-jarige Amerikaanse komiek Jim Carrey. Hij liet een kluizenaarsbaard staan, zoals Mel Gibson en David Letterman. Hij schilderde. Niet iedereen betreurt zijn afwezigheid, want sinds Carrey in 1994 de wereld veroverde met een drieklapper – The Mask, Ace Ventura, Dumb and Dumber – heeft hij fanatieke fans en haters. Die opgefokte galmstem, rubberen mimiek en lijf: Carrey is uniek op een hoogst irritante manier.
Maar zie: daar stond hij vorige week plots op het Lido van Venetië, fris geschoren en tien jaar jonger dan de taoïstische filosoof die fluisterend in eigen ziel graaft, in de vrij briljante documentaire Jim & Andy: The Great Beyond – Featuring a Very Special, Contractually Obligated Mention of Tony Clifton. Die gaat over Carreys allerbeste performance: als jong gestorven komiek Andy Kaufman in Milos Formans biopic Man on the Moon (1999).
Andy Kaufman pionierde in de jaren zeventig in de humor van het ongemak. Zijn acts waren ontregelend en tenenkrommend: stond daar nou een weirdo op het podium te schutteren, verlamd van angst? Dan was het wreed hem uit te lachen. Was het een act? Dan was het wreed niet te lachen. Kaufman organiseerde op de piek van de tweede feministische golf worstelwedstrijden tegen vrouwen die hij met idiote machotaal tegen de mat werkte. Was dat grappig of naar? Even provocerend was zijn alter ego, de talentloze ruziezoeker en loungezanger Tony Clifton, die soms door Kaufman, soms door zijn ‘partner in crime’ Bob Zmuda werd vertolkt.