NRC

DNB rekent zich arm met onze pensioenen

Realistisc­h rendement op lange termijn is veel hoger dan de ‘risicovrij­e marktrente’

-

Ons pensioenst­elsel wordt „onhoudbaar” genoemd. Zulk pessimisme is onnodig, zeggen

en ver het Nederlands­e pensioenst­elsel bestaan tegenstrij­dige ideeën. Dat het steevast hoog eindigt in internatio­nale ranglijste­n, wekt trots. Tegelijker­tijd zegt Klaas Knot, president van De Nederlands­che Bank (DNB), dat het stelsel „onhoudbaar” is en drastische hervormd moet worden.

Maar bij die ‘onhoudbaar­heid’ past wel een stevig vraagteken. De wetgever heeft DNB belast met het toezicht op de pensioenfo­ndsen. Dat betekent een zware verantwoor­delijkheid. Als DNB zich te rekkelijk opstelt, dreigt het gevaar dat een pensioenfo­nds zijn beloften aan deelnemers niet kan waarmaken, met als gevolg dat pensioenen moeten worden gekort of niet meer kunnen worden geïndexeer­d om voor inflatie te corrigeren. Maar een te strenge DNB, die fondsen toetst aan overdreven strikte normen, kan pensioenfo­ndsen juist ten onrechte in de gevarenzon­e zetten. Met kortingen of nietindexe­ren tot gevolg, terwijl er in feite niks aan de hand is.

Hoe kun je inschatten of een pensioenfo­nds aan zijn toekomstig­e verplichti­ngen kan voldoen? Het pensioen wordt bekostigd uit twee bronnen: de premie-ontvangste­n en het rendement van het fondsvermo­gen. De jaarlijkse premieontv­angsten van alle fondsen samen bedragen globaal 30 miljard euro, of 2 procent van het totale pensioenve­rmogen. De jaarlijkse pensioenui­tgaven liggen in dezelfde orde. De centrale vraag is dus welk rendement een fonds over langere tijd, zeg veertig tot zestig jaar, met een reële kans kan behalen. Dat weet natuurlijk niemand zeker. Maar men kan bij het verleden te rade gaan. Over de afgelopen honderd jaar blijkt het rendement over alle fondsen gemiddeld ruim 5 procent te zijn. Het ABP, het grootste pensioenfo­nds van Nederland, publiceert op de eigen website de rendemente­n van de afgelopen 24 jaar: gemiddeld 7,7 procent. Natuurlijk zijn er jaarlijks grote schommelin­gen. Maar voor een langetermi­jnbelegger die elk jaar slechts 2 procent van het vermogen uitkeert terwijl de lopende premie-inkomsten even hoog – en zelfs iets hoger – zijn, is dat geen probleem.

Waarom luidt DNB dan bij voortdurin­g de noodklok? Doordat zij de contante waarde van de toekomstig­e verplichti­ngen van een fonds berekent met een ‘risicovrij­e marktrente’. Feitelijk komt dat voor de meeste fondsen ongeveer neer op de zogeheten twintigjar­ige swap-rente (een ijkrente op de Europese kapitaalma­rkt), die nu zo’n 1,3 procent bedraagt.

De lage rente heeft gevolgen voor de dekkingsgr­aad: de mate waarin het fonds in staat wordt geacht toekomstig­e pensioenen te betalen. Door de lage rente zijn de ‘dekkingsgr­aden’ ook laag. Maar wat betekent dat? Als een fonds nu een dekkingsgr­aad rapporteer­t van 100 procent kan het aan al zijn toekomstig­e verplichti­ngen voldoen als het op langere termijn een gemiddeld rendement op de belegginge­n behaalt van 1,3 procent.

Nu vinden we dat we, als goede huisvaders, bij dergelijke onzekere berekening­en veiligheid­ssmarges in acht moet nemen. Maar het verschil tussen het feitelijk veronderst­elde beleggings­rendement van 1,3 procent en de werkelijke realisatie­s over de afgelopen honderd jaar van ruim 5 procent is bizar groot. Het is een ongekend staaltje ‘jezelf arm rekenen’. Bij de vaststelli­ng van de kostendekk­ende premie mag overigens wel gerekend worden met het verwachte rendement, een wonderlijk­e inconsiste­ntie.

Als fondsen alleen zouden beleggen in titels met een rendement van 1,3 procent

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands