Dat de promotiecommissie die het proefschrift over Jan Wolkers beoordeelde is ontbonden, is uitzonderlijk zeggen deskundigen.
Marcel aan de Brugh
Hoe vaak ontstaat er aan Nederlandse universiteiten onenigheid over een proefschrift, zoals het geval was bij Onno Blom? Blom promoveerde vorige maand aan de Universiteit Leiden op een biografie over Jan Wolkers. NRC beschreef zaterdag dat de promotiecommissie – de commissie die een proefschrift beoordeelt – ontevreden was over de kwaliteit van Bloms proefschrift. Ze werd vervolgens ontbonden. De nieuw aangestelde commissie gaf wel haar goedkeuring.
„Zoiets komt hoogst zelden voor”, zegt Gab van Winkel, die aan de Wageningen Universiteit promotieonderzoek doet naar de veranderde traditie in het promoveren tussen 1920 en nu. „Alleen al het vervangen van één lid van de promotiecommissie is zeer uitzonderlijk.”
Dat zegt ook Theo Rasing, hoogleraar theoretische natuurkunde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Hij zat een commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen voor die vorig jaar een rapport uitbracht over promoveren in Nederland. „Ik ken geen geval waarbij ook maar één lid van de promotiecommissie werd vervangen.” Wel komt het volgens hem vaker voor dat leden kritiek hebben, en dat de promovendus het proefschrift aanpast. „Dat kost dan een paar maanden, misschien een half jaar extra. Maar de commissie blijft intact.” Soms is er ook extra werk omdat de promotor de lat heel hoog legt. Rasing: „Die wil nóg een onderzoekje, nóg een artikel. Dan moet je de promovendus juist beschermen tegen de promotor.”
Botsende paradigma’s
In de wetenschap wordt kwaliteit van onderzoek altijd beoordeeld door andere wetenschappers. Vakgroepen worden doorgelicht door een externe visitatiecommissie. Tijdschriften laten artikelen controleren door vakgenoten. Bij proefschriften vervullen de promotor en de promotiecommissie die controlefunctie. De promotor is zelf vaak nauw betrokken en heeft dus persoonlijk belang bij publicatie. De reputatie van de promotor is ook gebaat bij véél promoties, maar niet als ze slecht of middelmatig zijn. Zoiets blijft nooit geheim. De mensen in de promotiecommissie functioneren als vertegenwoordiging van de bredere wetenschappelijke gemeenschap.
Als er in die promotiecommissie al problemen ontstaan, zegt Van Winkel uit Wageningen, is dat terug te leiden tot „botsende paradigma’s”. Het kan dat leden van de commissie totaal an- dere theorieën aanhangen, zegt hij. „Zoiets doet zich in de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen eerder voor dan in de natuurwetenschappen.”
Rolf van Wegberg kan zich daar wel iets bij voorstellen. Hij is promovendus en voorzitter van het Promovendi Netwerk Nederland. Want in de natuurwetenschappen is het proefschrift meestal een verzameling van al gepubliceerde artikelen. „Die arti- Gab van Winkel onderzoeker kelen hebben al een controle gehad, door het tijdschrift. Dus zal de promotiecommissie dan minder snel opmerkingen hebben.”
In het geval van Blom lijkt er sprake van een verschil van inzicht. De eerste commissie, die hoofdzakelijk uit neerlandici bestond, verwijst naar de wetenschappelijke eisen die in het promotiereglement van de Universiteit Leiden staan opgesomd. Maar die criteria zijn geen verplichtingen. Er staat dat de promotiecommissie er „in het bijzonder aandacht aan” be-