Cubaanse klappen aan de Maas
Door Cubaanse bokskampioenen naar Nederland te halen, profileert Rotterdam zich als de boksstad van Nederland. Acht Cubaanse boksers in de ring in Rotterdam, zeven Cubanen winnen
Ward op den Brouw
Geel-zwarte muts ver over zijn over hoofd getrokken, wollen handschoenen, dik sportjack, een trainingsbroek die om zijn benen fladdert. De jongen met de onrustige blik in zijn ogen die door de lobby van het hotel naast Diergaarde Blijdorp sjokt, valt hier niet bepaald op als de man die de hoofdact is van World Port Boxing. Hier loopt een olympisch kampioen, een van de helden van de Spelen van 2016 in Rio de Janeiro.
Julio César la Cruz (28) is die woensdagochtend met zeven andere boksers en drie begeleiders uit Cuba in Rotterdam aangekomen, voor een demonstratie vijf dagen later, zondag, die op de affiches staat als de boksinterland Nederland-Cuba. Het is vroeg in de avond en de meesten van hen slapen al, moe van de jetlag en een eerste training, bij boksschool Van ’t Hof in Crooswijk. Toch worden ze nog opgetrommeld voor publiciteitsfoto’s, in de aanloop naar het unieke evenement zondagavond in de Cruise Terminal. Vrijwel alle acht boksen ze sinds de lagere school en verdedigden ze al vroeg de eer van hun stad of provincie. Met welke toewijding Cubaanse kinderen dat (moeten) doen – op het internaat worden ze om 4.00 uur gewekt – is te zien in de documentaire Sons of Cuba, uit 2009.
Sinds de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam, waar Rotterdammer Bep van Klaveren olympisch goud won, deden niet zoveel grote bokskampioenen tegelijk Nederland aan. De meeste Cubanen in Rotterdam hebben een of meer olympische titels en/of mogen zich wereldkampioen noemen. Bij de amateurs, op de Spelen en bij wereldkampioenschappen, staat Cuba al bijna zestig jaar op eenzame hoogte. Geen land wint in de boksring zo veel medailles. Het olympische goud van halfzwaargewicht La Cruz, ook nog eens viervoudig wereldkampioen, had extra glans: tot de Zomerspelen van vorig jaar in Rio had Cuba olympische kampioenen in alle (ooit twaalf, nu tien) gewichtsklassen afgeleverd, behalve in het halfzwaargewicht, dezelfde klasse waarin de achttienjarige Muhammad Ali – toen nog Cassius Clay – in 1960 glorieerde.
Een tweede Savon
‘Rio’ leverde Cuba nog twee olympisch kampioenen op. Eén van hen, middengewicht Arlen López (24), bokste ook in Rotterdam.
Eén bekende (achter)naam in het gezelschap boksers dat Nederland aandoet, op initiatief van de boksbond, Rotterdamse ondernemers en Rotterdam Topsport: regerend wereldkampioen zwaargewicht Erislandy Savón is een neef van Félix Savón, de drievoudig olympisch kampioen in dezelfde gewichtsklasse die op de Spelen van 1992 in Barcelona voorkwam dat Arnold Vanderlyde de finale haalde. De Nederlander won er zijn derde achtereenvolgende bronzen olympische medaille. Hij zag ook deze 27-jarige Savón winnen, in dezelfde gewichtsklasse als diens oom.
Fidel Castro, die begin jaren zestig het ‘imperialistische’ fenomeen profsport verbood, maakte nog net mee dat La Cruz de Cubaanse medailleoogst in alle gewichtsklassen voltooide. Hij overleed twee maanden na de Spelen van Rio. „Eén keer heb ik hem gesproken”, vertelt La Cruz in de lobby van het hotel. „Twee jaar geleden nadat ik goud had gewonnen op het WK in Doha. Dat was het mooiste moment in mijn leven. Fidel zit hier”, zegt de bokser terwijl hij met zijn vuist op zijn borst slaat. „Net als mijn moeder, in mijn hart.”
Al vijftig jaar zijn er Cubaanse boksers (en honkballers) die de verleiding van het grote geld niet kunnen weerstaan en hun land ontvluchten. Twee grote kampioenen die beiden naast wereldtitels driemaal olympisch kampioen in het zwaargewicht werden, Teófilo Stevenson en Félix Savón, bleven wel en waren zo ambassadeurs van Castro. Ze gaven de voorkeur aan „de liefde van miljoenen Cubanen „boven de miljoenen dollars die ze hadden kunnen verdienen als ze naar de Verenigde Staten waren gevlucht en daar waarschijnlijk tegenover respectievelijk Muhammad Ali en Mike Tyson hadden gestaan.
Naast de liefde van de Cubanen worden bokskampioenen beloond met een auto en een huis, op kosten van de staat. „Nee, dat zijn al lang geen Lada’s meer”, zegt La Cruz. Zulke Oostblokauto’s kregen Castro en Savón cadeau. Vijf jaar geleden stierf Stevenson, na jaren als alcoholist te hebben geleefd, in betrekkelijke armoede. Een jaar voor zijn dood vroeg een van de grootste boksers ooit de Canadese journalist BrinJonathan Butler voor een interview van een half uur 100 dollar. Van eer alleen kon Stevenson niet leven.
Nog steeds ontvluchten boksers Cuba, in de wetenschap dat ze hun familie en vrienden niet meer zullen zien zolang hun land een dictatuur is. De beste Cubaanse profbokser van dit moment, tweevoudig olympisch kampioen in het bantamgewicht Guillermo Rigondeaux, deed in 2007 in Brazilië tijdens de Panamerikaanse Spelen met een teamgenoot een mislukte vluchtpoging. Onderdeel van zijn straf in Cuba: nooit meer boksen.
‘Beste prof is geen verrader’
Twee jaar later ontsnapte hij alsnog, met een dertigtal landgenoten per boot naar Mexico, zijn vrouw en twee zoons achterlatend. De nu 37-jarige Rigondeaux verwezenlijkte zijn droom: als prof werd hij wereldkampioen in de superbantamklasse. Op 9 december vecht hij in New York om de titel in het superlichtgewicht, tegen de eveneens tweevoudig olympisch kampioen Vasil Lomasjenko, uit Oekraïne.
La Cruz, die zweert dat hij Cuba trouw zal blijven, bewondert Rigondeaux, ook al is hij in de ogen van de Castro’s een verrader. „Hij is een groot kampioen.” In Cuba kijken ze ook naar zijn gevechten, beweert La Cruz. „Ik ook, maar niet op 9 december; dan moet ik zelf boksen, op de nationale kampioenschappen.”
In de ring, wél met de uitstraling van een kampioen, deed La Cruz zondag zijn bijnaam eer aan. The untouchable, de onaanraakbare, versloeg Peter Müllenberg. Die was in een uitverkochte Cruise Terminal kansloos, zoals de meeste Nederlanders die het opnamen tegen een Cubaan.