De zwevende kiezer zweeft maar klein beetje
Stemmers op landelijke partijen schuiven bij twijfel naar een verwante partij. Het electoraat van lokale partijen zit anders in elkaar.
Arlen Poort
Landelijk gezien heeft D66 verloren, in het Limburgse Horst aan de Maas is dat niet het geval. Daar verdubbelde de partij haar zeteltal in de gemeenteraad: van 2 naar 4. Maar dat heeft waarschijnlijk te maken met de innige verbinding die D66 daar heeft met GroenLinks.
De twee partijen hebben een electoraat dat sterk verwant is. Zwevende kiezers zweven nooit helemaal richtingloos. Als ze twijfelen tussen meer partijen, doen ze dat tussen een beperkt aantal. Een voormalige PvdA’er zal bijvoorbeeld eerder SP of PVV stemmen. En een protestantse exCDA’er zal VVD of ChristenUnie overwegen. Op die wijze verhouden ook D66 en GroenLinks zich tot elkaar. In Horst aan de Maas heeft D66, dankzij een gezamenlijk optreden, geprofiteerd van de winst van GroenLinks.
Voor lokale partijen, de belangrijkste winnaar van deze gemeenteraadsverkiezingen, is zoiets niet te zeggen. Die partijen hebben overal een ander karakter. In het Groningse Oldambt is de grootste lokale partij communistisch – haar kiezers zullen nooit overwogen hebben VVD te stemmen. Terwijl de Liberale Volkspartij Roermond van de voor corruptie veroordeelde Jos van Rey een afsplitsing is van de VVD – zij zullen niet snel voor een ‘linkse partij’ kiezen.
Persoonlijke factor
Los daarvan zijn lokale partijen, meer dan landelijke, afhankelijk van de persoonlijke factor. En daarmee minder van het partijprogramma. Persoonlijke relaties tussen kiezer en kandidaat kunnen bij lokale partijen hecht zijn. Zeker in het zuidelijke, katholieke deel van Nederland spelen persoonlijke banden van oudsher sterk.
De Katholieke Volkspartij was tot in de jaren 60 bij Tweede Kamerverkiezingen dominant in die regio, met in veel gemeenten meer dan 80 procent van de stemmen. Maar tijdens raadsverkiezingen liet de KVP, die later in het CDA opging, het zuiden redelijk vrij. Dat betekende dat de stemmen merendeels naar lokale partijen gingen, die allemaal wel een sterk roomskatholieke signatuur hadden.
Sinds de jaren 90 groeien de lokale partijen ook boven de rivieren. In 1994 kregen ze in heel Nederland voor het eerst meer dan 20 procent van de stemmen. Vier jaar geleden was dat toegenomen tot bijna 28 procent. En nu, in 2018, trekken ze samen bijna een derde van de stemmers. Zulke aantallen krijgt een groepering niet met alleen kiezers in het zuiden. In een heel groot deel van Nederland zijn lokale partijen de grootste raadsfractie geworden.
CDA en VVD zijn de grootste landelijke partijen gebleven. Op de kaart vullen de twee coalitiepartijen elkaar goed aan: het CDA is groot in het oos- ten en zuiden, terwijl de VVD juist sterk vertegenwoordigd is in het westen van het land.
In het noorden is, zoals de traditie wil, de PvdA nog altijd relatief sterk aanwezig. Relatief, want de partij haalt bij lange na niet de scores die voorheen werden bereikt. Op één uitzondering na: op Terschelling kreeg de partij een opzienbarende 32,1 procent. Daar werden de sociaal-democraten ook het grootst, net als in vier andere gemeenten. Hierbij moet aangetekend worden dat in een groot deel van de provincie Groningen deze woensdag niet werd gestemd wegens gemeentelijke herindelingen. Juist in deze regio is de PvdA traditioneel sterk. In aantal verkregen stemmen zijn de sociaal-democraten – ooit grootste partij van Nederland – kleiner dan VVD, CDA, GroenLinks én D66.
De opkomst is opnieuw in de Randstad lager dan gemiddeld. In de protestants-christelijke delen van Nederland zijn de meeste mensen gaan stemmen: Zeeland en de biblebelt. In het noorden en de katholieke delen was de opkomst lager.