NRC

Chinese hedendaags­e kunst in een Zwitsers sprookjesk­asteel

INTERVIEW ULI SIGG VERZAMELAA­R Het Noordbraba­nts Museum toont een deel van de wereldbero­emde collectie Chinese kunst van Uli Sigg. Een gesprek met de verzamelaa­r in zijn kasteel in Zwitserlan­d.

- Sandra Smallenbur­g

Als een sprookjesk­asteel doemt Schloss Mauensee op uit de optrekkend­e mist. Het witte landhuis met rood-gele luiken staat fier midden op een eiland in een meer, met rondom uitzicht op besneeuwde bergtoppen. Hier, zo’n 25 kilometer ten noordweste­n van Luzern, resideert de Zwitserse kunstverza­melaar Uli Sigg. Het eiland, het meer en de oevers eromheen – alles is van hem.

De kasteelhee­r verwelkomt me aan het eind van een lange stenen brug die van de wal naar het eiland leidt. Hij is een kleine, atletische man met een kaal hoofd en priemende rode ogen die wijzen op chronisch slaapgebre­k. Het huis dateert uit 1600, vertelt hij. Het is gebouwd op de restanten van een Habsburgs kasteel uit 1100 waarvan alleen de toegangspo­ort nog overeind staat. „Maar het eiland bestaat al sinds mensenheug­enis”, zegt Sigg. „In het stenen tijdperk was het al een cultplaats.”

Binnen zijn de tientallen kamers gevuld met Chinese hedendaags­e kunst. Iconische werken van kunstenaar­s als Geng Jianyi, Fang Lijun en Zhang Xiaogang, die op veilingen inmiddels miljoenen euro’s opbrengen, sieren de wanden van het trappenhui­s, de keuken en zelfs de fitnessrui­mte. Op een van de wc’s verhaalt een door Fu Hong in 2005 geschilder­d strip over ‘One Day in the Life of Uli Sigg’. Daarop zien we de Zwitser de handen schudden van talloze hooggeplaa­tste Chinezen, onder wie de toenmalige president Hu Jintao.

Uli Sigg (Luzern, 1946) werkte als zakenman voor de Zwitserse liftenfabr­iek Schindler en was eind jaren zeventig de eerste westerling die een handelsver­drag met de Chinese overheid sloot. Tussen 1995 en 1998 was hij de Zwit-

Echte baan

serse ambassadeu­r voor China, NoordKorea en Mongolië. Om het land beter te leren kennen, zocht hij contact met kunstenaar­s. Hij schat dat hij in veertig jaar tijd zo’n duizend ateliers bezocht. Zijn verzamelin­g telt nu ruim 2.400 werken van zo’n 400 kunstenaar­s en is daarmee de grootste collectie Chinese kunst ter wereld. Een deel daarvan – ruim vijftig topstukken uit de periode 2004 tot 2017, is nu te zien op de tentoonste­lling A Chinese Journey in Het Noordbraba­nts Museum in Den Bosch. „Eigenlijk wilde ik journalist worden”, vertelt Sigg tijdens de lunch, die aan een lange tafel wordt geserveerd door Aziatische koks. Hij had rechten gestudeerd in Zürich, was succesvol wedstrijdr­oeier geweest en schreef in de jaren zeventig voor diverse Zwitserse kranten economisch­e verhalen over de oliecrisis. „Maar mijn familie wilde dat ik een echte baan ging zoeken. Zo kwam ik bij Schindler terecht. Liften bleken interessan­ter dan ik dacht. Ieder land heeft zijn eigen liftcultuu­r. In Amerika moeten liften razendsnel en efficiënt zijn, in Japan juist zo geruisloos mogelijk.”

Toen Sigg in 1979 in China aankwam, was de Culturele Revolutie net voorbij. De academies gingen weer open en langzaam druppelden westerse boeken en muziek het land binnen. „Het jaar 1979 markeert het begin van de autonome Chinese kunst”, aldus Sigg. „Voor die tijd mocht er alleen sociaal-realistisc­he kunst geproducee­rd worden in dienst van de overheid – voorstelli­ngen vol enthousias­te vrouwen en kinderen met blozende wangen.”

Omdat niemand op een systematis­che manier Chinese kunst verzamelde, werd dat Siggs missie. „Ik begon met wat eigenlijk de taak is van een nationaal museum: een encycloped­ische verzamelin­g opbouwen met alle media, dus ook fotografie en performanc­es. Er waren wel incidentel­e verzamelaa­rs en galeriehou­ders, zoals Rob Malasch van galerie Serieuze Zaken, die goede werken kocht en naar Nederland bracht. Mijn doel was een allesomvat­tend document samen te stellen, dat ik ooit aan China terug zou kunnen schenken.”

Als ambassadeu­r gingen vanaf 1995 alle deuren voor hem open. Sigg bezocht academies, regelde visa voor kunstenaar­s en nodigde internatio­nale galeriehou­ders en topcurator­en als Harald Szeemann, Chris Dercon en Hans Ulrich Obrist uit om kennis te maken met de Chinese kunst. De Zwitserse ambassade was „een salon”, herinnert Obrist zich in de documentai­re The Chinese lives of Uli

Sigg uit 2016. „De ambassade was het knooppunt van alles, een soort museum voor hedendaags­e kunst – het eerste in China.” Siggs inspanning­en hadden een grote impact. In 1999 toonde Szeemann werk van twintig Chinese kunstenaar­s op de Biënnale van Venetië. Voor Ai Weiwei was dat de grote doorbraak. Ai noemt Sigg sindsdien zijn „maker”.

Ai Weiwei is misschien wel de best vertegenwo­ordigde kunstenaar in Siggs collectie. In en om het huis kom je zijn werk overal tegen. Op het gazon prijkt zijn installati­e Junkyard, gemaakt van zestig verschille­nde marmeren deuren. Ai ontwierp Siggs bureau en boekenkast­en, en maakte een levensgroo­t wassen beeld van de verzamelaa­r ( Newspaper

Reader, 2004). In een hoek van de tuinzaal van het kasteel staat de installati­e

Whitewash (1993-2000), bestaand uit

zeven eeuwenoude vazen uit de Neolithisc­he tijd die Ai met industriël­e verf beschilder­de. „Ik heb er nog 125, maar die pasten er niet meer bij”, lacht de verzamelaa­r. „In de jaren negentig waren die vazen heel goedkoop. Vanwege de bouw van alle nieuwe snelwegen en luchthaven­s kwamen er duizenden uit de grond.” Het is Siggs favoriete werk. „Omdat ze zo mooi de clash verbeelden tussen de Chinese traditie en de westerse industriël­e cultuur.”

Sigg bezocht Ai voor het eerst in 1995, toen de kunstenaar nog werkte vanuit het huis van zijn moeder. „We vonden elkaar meteen aardig. Ik kocht een van zijn Coca-Cola-vazen. Dat was een urn van bijna tweeduizen­d jaar oud uit de Handynasti­e, waar Ai het logo van Coca-Cola op had geschilder­d, als symbool van het begin van de consumptie­maatschapp­ij in China. Inmiddels is de opdruk bijna vergaan. Ik moet nu gaan nadenken over hoe ik dat werk ga conservere­n. Laat ik Ai het overschild­eren? Die kunstwerke­n zijn gemaakt voor tijdelijke shows, soms duurden die maar een paar uur. Niemand dacht aan houdbaarhe­id.”

Zuil van menselijk vet

In de veertig jaar dat Sigg nu in China komt, heeft hij vele stromingen voorbij zien komen, van Chinese variaties op pop-art tot shockerend­e performanc­es

Er waren nog geen musea of galeries. Ik wás de markt

met dieren of foetussen. „De exposities waren soms heftig. Ik herinner me een show waarbij het lijk van een vrouw van een jaar of veertig werd tentoonges­teld, op ijsblokken waarin rozen waren verwerkt.” Op diezelfde expositie kocht Sigg de sculptuur Civilizati­on Pillar (2005) van Sun Yuan en Peng Yu: een zuil van menselijk vet dat was weggezogen bij liposuctie­s. Hij grinnikt: „Ook weer zo’n werk dat lastig te conservere­n is.”

De jaren tachtig omschrijft Sigg als een periode van relatieve vrijheid. Maar na de studentenr­evolutie van 1989 op het Tiananmenp­lein werd de censuur weer erger. „Opeens bevroor het klimaat en waren we tien jaar terug in de tijd. Daarna brak een periode aan die je de ijstijd zou kunnen noemen. Kunstenaar­s waren gedwongen ondergrond­s te leven. Met semafoons werd ik opgepiept als iemand een expositie organiseer­de in zijn woonkamer. Soms was die dan alweer door de politie gesloten als ik aankwam. Er waren nog geen galeries of musea, geen tijdschrif­ten. Er was nog geen lokale kunstmarkt. Ik wás de markt.”

Eind jaren negentig zag Sigg het kunstklima­at langzaam weer wat liberaler worden. Kunstenaar­s konden zich meer vrijheden permittere­n en de markt kon zich ontwikkele­n. Met de economisch­e groei werd ook het zelfvertro­uwen van de Chinese kunstenaar­s groter. De schaal van de kunstwerke­n nam toe, er ontstonden ateliers waar kunstenaar­s tientallen assistente­n in dienst hadden. „Na 2010 begonnen ook Chinese verzamelaa­rs massaal schilderij­en te kopen, met krankzinni­ge prijsontwi­kkelingen als gevolg.” Maar de laatste paar jaar, merkt Sigg, is de censuur strenger dan ooit.

Ziet hij dat terug in de kunstwerke­n die gemaakt worden, zijn die minder kritisch? „Jazeker. Als kunstenaar in een totalitair­e staat ben je natuurlijk gewend om een taal te vinden die je laat overleven. Er zijn vele strategieë­n. Je kunt op een hoog intellectu­eel niveau opereren, zodat alleen de goed geïnformee­rden jouw boodschap kunnen begrijpen. Of je verhult de kritiek als humor of ironie. En natuurlijk zijn er ook kunstenaar­s die toegeven aan de censuur en alleen werk maken dat volgens het regime door de beugel kan. Ik noem dat werken met een schaar in je hoofd.

„Tot nu toe is de kunstprodu­ctie vrij van censuur. Niemand belemmert je om in je eigen studio kritisch werk te maken, alleen de presentati­e ervan ligt aan banden. De problemen beginnen op het moment dat zo’n kunstwerk de publieke ruimte in gaat. Meestal sluit de politie dan de galerie en wordt de eigenaar gedwongen de werken weg te halen. Het hangt een beetje af van de relatie die de galerie heeft met de regering, en het verschilt ook erg per stad.”

Voor Sigg was de huidige politieke situatie een reden om zijn collectie niet aan China te schenken, maar aan het nieuwe museum M+ in Hongkong, dat in 2019 opengaat. Het is een megaschenk­ing die met 1.450 werken tot de grootste in de geschieden­is behoort en die volgens conservati­eve schattinge­n van veilinghui­s Sotheby’s zo’n 155 miljoen euro waard is. Trots wijst Sigg op de kaart van Hongkong de plek aan waar volgend jaar zijn collectie te zien zal zijn. „Nu kun je er alleen shoppen, straks is er ook kunst. Hongkong wordt jaarlijks door zo’n 40 miljoen Chinezen van het vasteland bezocht. Zij kunnen er straks hun eigen culturele geschieden­is gaan zien.”

Zijn oorspronke­lijke plan was om de collectie onder te brengen in Beijing of Shanghai, vertelt Sigg. „Ik heb ook onderhande­lingen gevoerd in die steden. Censuur speelde daarin een grote rol. Natuurlijk kan ik de censuur niet wegnemen, ik kan de volksrepub­liek China niet veranderen. Maar ik wilde de regels van de censuur weten, zodat ik me daaraan zou kunnen aanpassen. Maar ze konden mij niet zeggen welke werken ik wel en welke werken ik niet kon tonen. Het was mij te riskant. Je kunt iets weggeven wat mensen nu geweldig vinden, maar over twintig jaar denkt men er weer anders over. De kans bestaat dat de officials dan zeggen: hier wordt Mao op een respectloz­e manier afgebeeld.”

In Siggs depot, een paar kilometer van zijn kasteel, zijn medewerker­s van het M+ Museum nu al maanden bezig met het inventaris­eren van de schenking. In houten kisten staan de topstukken gereed voor vertrek naar Hongkong. Sigg zelf gaat intussen gewoon door met het verzamelen van Chinese kunst. Hij focust nu op de jongste generatie. „Ik kan me de prijzen op de huidige kunstmarkt niet meer veroorlove­n. In de toekomst wil ik vaker samen met de kunstenaar­s werk produceren. Door opdrachten te geven, probeer ik de markt te omzeilen. Maar ik vind het ook leuk om meer betrokken te zijn bij het creatieve proces. Het geeft je een andere relatie met het kunstwerk dan wanneer je het uit de schappen koopt.”

 ??  ??
 ??  ?? Uli Sigg in zijn huis in Mauensee. Still uit de documentai­re ‘The Chinese Lives of Uli Sigg’
Uli Sigg in zijn huis in Mauensee. Still uit de documentai­re ‘The Chinese Lives of Uli Sigg’
 ??  ?? Schloss Mauensee
Schloss Mauensee
 ??  ?? Zhao Bandi, Portrait Uli Sigg, 2010. Olieverf op doek, 140 x 120 cm.
Zhao Bandi, Portrait Uli Sigg, 2010. Olieverf op doek, 140 x 120 cm.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands