Dit is hoe het voelt om op de WK een tijdrit te rijden
In de omgeving van Innsbruck worden deze dinsdag (vrouwen) en woensdag (mannen) de wereldtitels tijdrijden verdeeld. Zo beleven de wielrenners hun race.
De eenzame renner blaast zijn wangen bol, zittend op het zadel van zijn tijdritfiets. Weldra rolt hij van een zwart startpodium dat volgeplakt zit met stickers, eentje in de kleuren van de regenboog ten teken dat hij gaat strijden om de wereldtitel. Voor hem ligt de Südtirolerstrasse in Rattenberg, die parallel loopt aan rivier de Inn, zijtak van de Donau. 52,4 kilometer scheiden hem van de finish in Innsbruck, hij zal een uur in gevecht moeten met zichzelf.
De najaarszon beschijnt het Oostenrijkse land in de verte, bij een graad of 22 en een windje dat geen naam mag hebben. Ideale omstandigheden om het lijf binnenstebuiten te keren. Het parcours zal er droog bij liggen, hij kan zijn lichaam zonder aarzelen voorovergebogen in de bochten werpen. Via oordopjes zullen zijn coaches hem toespreken, vanuit de volgwagen die kort achter hem rijdt. „Scherp naar links, terugschakelen, uit het zadel en versnellen, alles geven richting finish.”
Er klinkt een hoge toon, tien tellen voor de start. Een trainer houdt achter hem zijn fiets in balans. Op rechts telt een jurylid met overdreven handgebaren mee. De renner frunnikt wat aan het riempje onder zijn kin, checkt of de druppelvormige helm recht en strak op zijn schedel staat, of de sportbril in geen geval van zijn neus kan glijden. Zijn de gladde sokken tot aan de kuit opgetrokken, zitten de schoenen stevig in de pedalen geklikt? Is het snelpak van de knieën tot de polsen zonder plooi om de huid geklemd, maar nergens zó strak dat het kan gaan knellen?
Zijn blik glijdt naar het midden van zijn stuur, waar op een computertje de meters nul aangeven, behalve die van de hartslag. Die gaat met de seconde omhoog, 90, 100, 110. Hij loopt snel op omdat in de warming-up op een rollerbank alle energiesystemen in gereedheid zijn gebracht om zuurstofrijk bloed snel en efficiënt het lichaam rond te pompen. En zijn zenuwen gieren. Geen mens wordt in ontspannen staat naar de slachtbank geleid.
„Go”, zegt het jurylid. Alle remmen los.
De renner en zijn gedachten
Tijdrijden wordt gezien als de zwaarste discipline in het wielrennen omdat de race alleen wordt afgewerkt. Er is geen peloton dat fungeert als windscherm, geen onderlinge competitie die een sportprestatie makkelijker doet lijken en die het beste in een sporter naar boven haalt – al in 1898 beschreven door psycholoog Norman Triplett. Bij tijdrijden klinkt slechts het gezoem van het carbonachterwiel. Wat overblijft zijn de renner en zijn gedachten, die in de steeds meer wetenschappelijk benaderde discipline van doorslaggevend belang kunnen zijn.
Neem Tony Martin, de viervoudig wereldkampioen. Na zijn titel in 2016 gaf hij in inter- views aan dat je als tijdrijder „sterk in je hoofd moet zijn” en „van pijn moet houden”. In gesprek met het AD gaf titelverdediger Tom Dumoulin aan dat je voor tijdrijden „misschien een beetje sadomasochistisch moet zijn”. Voor hem zit tijdrijden „in je hoofd” en is het „niet leuk” maar draaglijk „omdat je er iets voor terugkrijgt”. Hij koppelt aan pijn iets positiefs.
In een recente studie uitgevoerd door drie Franse onderzoekers tijdens het Frans kampioenschap tijdrijden werd een relatie aangetoond tussen goed presteren en plezier ervaren. Ruwweg kwam het erop neer dat sporters die met plezier op hun tijdritfiets zaten zich beter op hun tempo konden focussen en daarmee een betere tijd reden. Ofwel: ze genoten van de pijn. Dat blijkt te trainen. Door meditatie, of door met neurofeedback te laten zien wanneer aandacht afdwaalt.
Er zijn ook tijdrijders die het principe van selftalk toepassen: ze spreken zichzelf opbeurend of juist vloekend toe, net wat voor hen het beste werkt. Of ze hebben hun tijdrit van tevoren gevisualiseerd, zoals wereldkampioen Annemiek van Vleuten graag doet. Dan gaat ze op de bank van haar ploegbus zitten, de ogen stevig dichtgeknepen en de armen in het luchtledige alsof ze een tijdritstuur vast heeft, en dan neemt ze alle obstakels in haar tijdrit door. Zo bereidt ze haar geest voor op de loodzware inspanning die gaat komen. En dat is nodig ook. Want een tijdrit doet haar zoveel pijn dat ze het niet te vaak kan en wil doen.
Tijdrijden is de zwaarste discipline omdat de renner de race alleen afwerkt. Er is geen peloton dat fungeert als windscherm
De eenzame renner, die twintig kilometer op weg is in zijn tijdrit, begint op het vlakke eerste gedeelte in zijn ritme te komen. Hij is volgens de ‘pacingstrategie’ die zijn ploeg na fysieke tests heeft opgesteld terughoudend gestart, waardoor hij in het tweede gedeelte van de wedstrijd energie over moet houden. Voorheen zag hij wel waar het schip zou stranden.
De aandachtscirkels van Eberspächer
Na 30 kilometer is hij aangekomen bij de zwaarste hindernis van dit parcours, een vijf kilometer lange klim met een stijgingspercentage van gemiddeld 7 procent, en uitschieters van 14 richting het dorpje Gnadenwald in Tirol. Er zijn tijdrijders bij die gebruikmaken van het principe van ‘chunking’ – zij delen een race vooraf in delen op, in vijf stukken van twaalf minuten bijvoorbeeld. Het eerste deel heet ‘ritme zoeken’, dan volgt ‘positie’ [op de fiets, red.], dan gaat de focus op de ademhaling, dan op het vermogen, en in het laatste stuk is het ‘vol gas’. Bij dat strategisch plan, dat moet zorgen dat de tijdrijder ‘taakgericht’ bezig gaat, is het idee dat hij in de eerste van zes aandachtscirkels van Eberspächer blijft. Komt hij in de zesde, dan stelt hij zichzelf de vraag: wat doe ik hier? Dan is de tijdrit over.
De eenzame renner blaast zich onderweg naar de top bij Gnadenwald op. Hij wil tijdverlies met een explosie van kracht bergop goedmaken, maar de uitwerking is contraproductief. Had hij nu maar geen tussentijden te horen gekregen, maar daaraan is hij in de loop der jaren gewend geraakt. Wellicht dat de coaches zich vanuit de volgwagen te veel hebben laten gaan in hun hartstochtelijk geschreeuw. Ze dachten: hij houdt van pijn, omdat hij weet dat de beloning in de vorm van een prijs of endorfine groot is.
Achteraf: hij had de verwachtingen aan de vooravond al getemd. Dit was geen parcours voor hem en die instelling heeft hem niet geholpen op dit WK boven zichzelf uit te stijgen. Hij kan niet door de pijn heen fietsen. En daartoe moet je bij een tijdrit altijd bereid zijn. Je moet er zin in hebben. Zin in het spelletje in de helm.
Dit stuk is geschreven op basis van interviews met wielrenners Dion Beukeboom, Dylan van Baarle, Jos van Emden en Stef Clement, trainer Mathieu Heijboer en sportpsycholoog Martijn Veltkamp.