Een gruwelijke bezetting!
Freriks’ artikel ruikt als de oude jati kast van mijn lieve Indische oma, vol weemoed en heimwee
oen ik het opinie-artikel Tempo doeloe – ook een mooie tijd van schrijver en NRC-medewerker Kester Freriks las ( NRC , 8/10), was het alsof ik de oude jati houten kledingkast die mijn lieve Indische oma had meegenomen op de overtocht van Indonesië naar Nederland, weer opende. Een kast die weemoed, heimwee en bitterzoete herinneringen aan Indië/Indonesië ademde. Maar ook een kast die muffig rook, die altijd had stilgestaan in de tijd. Een stuk antiek dat de problematische historische omstandigheden waarin het werd geproduceerd en gebruikt niet prijsgaf. Diezelfde geur hing rond Freriks’ artikel.
Freriks hekelt het in zijn ogen „eenzijdige perspectief van geweld, oorlog en uitbuiting” op de koloniale geschiedenis in en van voormalig Nederlands-Indië. Hij zwelgt in slachtofferschap wanneer hij klaagt dat ons ‘huidige denken over Nederlands-Indië’ hem en andere kolonialen ‘verbiedt’, om met plezier terug te denken aan de mooie tijden die zij hebben beleefd in hun Indië.
Historici Thomas Smit, Klaas Stutje en Suze Zijlstra laten in hun mooie repliek Koloniaal geluk is niet los te zien van koloniaal leed goed zien dat Freriks geschiedschrijving, collectief geheugen en persoonlijke herinnering met elkaar verwart. Maar ook dat Freriks de structurele ongelijkheid en onderdrukking van lokale bevolkingen als essentie van kolonialisme ontkent.
Freriks’ onvermogen om ‘Nederlands-Indië’ eerst en vooral als het gruwelijke koloniale project dat het was te zien, duidt op wat emeritus hoogleraar gender en etniciteit Gloria Wekker treffend „witte onschuld” noemt; Freriks ziet Nederlandse kolonialen als onschuldige wel- doeners en slachtoffers, maar niet als daders.
Het positieve zelfbeeld en de daaraan verbonden kritiekloze houding ten aanzien van ‘tempo doeloe’ zijn terug te vinden in vele memoires, fotoboeken, romans en andere publicaties over voormalig Nederlands-Indië, zoals Smit, Stutje en Zijlstra ook aangeven. En ook in veel schoolboeken ontbreekt een kritische kijk op Nederlands kolonialisme in voormalig Nederlands-Indië nog altijd. Het is dan ook niet verrassend dat samenleving en politiek een instrument van onderdrukking en uitbuiting als de VOC nog altijd verheerlijken en vooral in positieve termen van handel, avontuur en vooruitgang beschouwen.
De koloniale geschiedenis in en van voormalig Nederlands-Indië is vooral beschreven vanuit dat beperkte witte perspectief. Andere, kritische perspectieven op deze periode komen nog te weinig aan bod. Daar is de laatste jaren zeker wat verandering in gekomen met belangrijke publicaties en rechtszaken die nieuw licht wierpen op de vele martelingen, massa-executies en andere oorlogsmisdaden waar Nederlandse soldaten zich schuldig aan hebben gemaakt in Indonesië. Ook is het goed dat schrijvers, journalisten en onderzoekers van Indische afkomst zoals Marion Bloem, Reggie Baay en Griselda Molemans de laatste jaren meer ruimte krijgen – of nemen – om een kritisch geluid te laten horen.
Wat echter nog ontbreekt, zijn de perspectieven van Indonesiërs zelf. Terwijl juist zij in voormalig Nederlands-Indië de meerderheid vormden. Vanuit Indonesisch perspectief was er sprake van een gruwelijke en langdurige bezetting. Zij werden ruim driehonderd jaar stelselmatig onderdrukt, uitgebuit, gediscrimineerd, verkracht, vermoord. Ja, zij mochten later ook naar school, zoals Freriks schrijft. Maar Waarom vergoelijken veel oudere IndischeNederlanders die gruwelijke koloniale tijd, vraagt
zich af. dan nog kregen zij niet dezelfde kansen als witte of Indische Nederlanders.
Die Indonesische perspectieven krijgen ook geen of weinig ruimte in Indische culturele producties zoals de jaarlijkse Tong Tong Fair of de voorstelling De Indië Monologen die begin deze maand in première ging. Op enkele uitzonderingen na, wordt de dienst daar uitgemaakt door witte en Indisch Nederlandse sprekers die Tempo Doeloe kritiekloos vieren. Als er al over geweld wordt gesproken, dan vooral geweld gepleegd door Japanners en Indonesiërs. Indonesiërs figureren in die verhalen alleen om het slachtofferschap van witte en Indische Nederlanders te bevestigen. gers. In de raciale hiërarchie stonden zij boven Indonesiërs, maar onder witte Nederlanders of totoks. Het leidde ertoe dat veel Indische Nederlanders zich schaamden voor hun Indonesische afkomst, zich schaamden voor hun moeders. Zij keerden zich af van alles wat Indonesisch was en probeerden zich zo Nederlands mogelijk voor te doen. Indische Nederlanders zijn door het koloniale bewind misbruikt. Zij vormden een buffer tussen witte Nederlanders en Indonesiërs en werden als KNIL-soldaten als kanonnenvoer gebruikt om tegen de eigen Indonesische broeders en zusters te vechten. Uiteindelijk is hun identiteit dus vernietigd door het kolonialisme en niet door de kritiek daarop, zoals Freriks ook beweert in zijn stuk.
Die schaamte en minachting voor Indonesiërs namen Indische Nederlanders ook mee naar Nederland. Zo mocht mijn moeder in eerste instantie niet met mijn vader omgaan vanwege zijn Indonesische afkomst. Mijn grootouders draaiden later bij en met mijn vader kwamen ook Indonesische perspectieven op de koloniale geschiedenis de familie binnen.
Uiteindelijk koesterde mijn oma haar dierbare herinneringen aan Tempo Doeloe maar was zij zich tegelijkertijd bewust van het leed dat Indonesiërs was aangedaan. Die twee oogpunten zijn dus verenigbaar. Het is te hopen dat veel oudere Indische Nederlanders hiertoe in staat zijn en de Indonesische kant van hun identiteit weer terugwinnen. Reza Kartosen-Wong is publicist.