Een distributiecentrum zet je niet zomaar achter een heg
Dat ligt wat genuanceerder, vertelt Marjon McElligott, van de Gebiedscommissie Rozenburg, mij telefonisch: „Dat het zó grootschalig zou zijn, past absoluut niet bij wat ooit besproken is. Ze willen het inpassen in het landschap, maar wij weten hier hoe een distributiecentrum eruitziet. We hebben er namelijk nogal wat. Die zet je niet zomaar achter een heg. En daar komt al het verkeer nog bij.”
Als ik nu stapvoets de Noordzeeweg volg, fladdert er ineens een enorme zwerm vogels op, pal voor mijn ruit. Halverwege de landtong staat een uitkijktoren. Vorig jaar gebouwd, zestien meter hoog. Als je de Rozenburgers wilt begrijpen, moet je daar misschien op klimmen.
In het landschap lees je de geschiedenis, van steeds dichter oprukkende havens, kranen, petrochemietanks, ijswit tegen de paarse hemel, nu allemaal nog op afstand gehouden door een laatste stuk van oevers, grasland, bomen – als de holte van een vuist die zich sluit.
De laatste keer dat ik hier was, is zes jaar terug, op bezoek bij de laatste herenboerderij, van schrijver Aristide von Bienefeldt en zijn stokoude moedertje, die niet wilde wijken voor de Blankenburgtunnel.
Elk voorjaar kwam de ‘huismeeuw’ terug op zijn vaste plek voor haar keukenraam: „Dan is het feest.” Ze doorliepen het bekende traject dat je ook hier weer ziet: petities, inspraakavonden, bezwaarprocedures. Ook al was Aboutaleb maandag helder: „Terugdraaien gaat niet. Mijn advies: ga met elkaar praten over de precieze inpassing.”
De boerderij is inmiddels gesloopt, en Von Bienefeldt is onverwacht overleden. Het laatste wat hij me berichtte: „Ik dacht aan je vanochtend: de meeuw is vandaag vervroegd teruggekomen.”