Het zusterbedrijf is de nieuwe werkgever
Deze rubriek belicht elke woensdag kwesties uit het bedrijfsleven waarover de rechter zich onlangs uitsprak. Deze week .
Anne van der Schoot ij werkt bijna zeven jaar voor een marketingbedrijf als hij op 1 januari 2017 overstapt naar een zustermaatschappij. Ook dat bedrijf probeert voor anderen via bijvoorbeeld spaaracties klanten te binden. Een ondertekend contract met de zustermaatschappij is er niet, maar de man krijgt er wel salaris en visitekaartjes van.
In december 2017 zegt de man zijn werk op, per 1 februari 2018, omdat hij een „andere baan heeft gevonden met betere perspectieven”. Een paar dagen later stuurt zijn eerdere werkgever een brief, die stelt dat de man zijn ontslag bij hem had moeten indienen. Volgens het bedrijf is de man nooit formeel in dienst getreden bij de zustermaatschappij. Hij wordt dan ook herinnerd aan het nonconcurrentiebeding in zijn contract met een looptijd van 1 jaar. Het bedrijf stapt naar de kantonrechter om de man te verbieden in dienst te treden dan wel werkzaamheden te verrichten voor de „concurrent” – hij zou minstens een jaar moeten wachten voor hij daar mag gaan werken, stelt het bedrijf.
De kantonrechter wijst de bezwaren van de hand, waarop de werkgever beroep aantekent. Het hof in Den Bosch komt tot dezelfde conclusie. Er is sprake van een mondelinge arbeidsovereenkomst tussen de man en de zustermaatschappij, en beide partijen hebben zich gedragen alsof er een arbeidsovereenkomst is. Dus is het contract met het ‘eerste’ bedrijf beëindigd. En aangezien de man meer dan een jaar bij de zustermaatschappij heeft gewerkt, en er geen nieuw schriftelijk arbeidscontract is met een nonconcurrentieclausule – een wettelijke vereiste – is de looptijd van het eerdere beding verlopen, en mag de man gaan en staan waar hij wil. ECLI:NL:GHSHE:2018:4054