Leren leven van Kerouac en Christie
Misschien moeten mensen vrijnemen voor een leesdag. Doe ik zelf ook
lke vrijdagmiddag kwam in Velswijk, een gehucht in de Achterhoek, de bibliobus aanrijden. Daarin, en later in de openbare bibliotheek van Zelhem, een wat groter dorp verderop, beleefde schrijver en essayist Daniël Rovers (42) als kind het genot te kunnen kiezen uit een rijkdom aan boeken, en zijn eigen weg te zoeken in het lezen. Boeken hielpen hem, een verlegen, tengere jongen, om zijn plaats in de wereld te ontdekken en om te ontsnappen aan de dorpse verveling. Hij las De Vijf van Enid Blyton en de boeken van Thea Beckmann, en later Agatha Christie, Baantjer, Robert Ludlum.
In de zomervakantie voor hij naar de brugklas ging, nam hij Tessa van Diet Verschoor mee naar huis. Eigenlijk was dit boek niet voor hem bedoeld. Het was een meisjesboek, over de twaalfjarige Tessa Toeback, die zich onbegrepen voelt door volwassenen en haar toevlucht zoekt bij vriendinnen en haar dagboek. Ineens realiseerde hij zich, tot zijn verwarring én vreugde, dat meisjes eigenlijk niet zoveel verschilden van jongens zoals hij. „Ze waren evengoed verlegen, nieuwsgierig en ongeduldig, en dat soms allemaal tegelijk. Ook meisjes keken uit naar de eerste dag op de middelbare school, de excursie naar Parijs, de eerste keer tongzoenen tussen de winterjassen in een verder verlaten garderobe”, schrijft Rovers in Bakvis, een bundel essays over boeken die hem hebben gevormd, als mens en als schrijver. Hij wist dankzij Tessa: op de middelbare school zou alles anders worden. Hij zou gewoon zichzelf kunnen zijn. Als hij de stoerdoenerij, het gebrul en gestomp van de jongens zat was, kon hij simpelweg overlopen naar het kamp van de meisjes, met wie je tenminste kon praten.
Niet dus. „Maar als ik dan eens in de pauze een vraag stelde, bijvoorbeeld wat ze in de vakantie gingen doen en wat het woord Oilily eigenlijk betekende, leverde me dat ongelovig gestaar en gegiechel op. Waarom was er opeens geen gesprek meer mogelijk? Waarom zagen ze mij, de lezer van Tessa, niet staan?”
Aan de keukentafel bij hem thuis in de Indische buurt in Amsterdam probeert hij uit te leggen, tastend sprekend („Schrijven gaat me beter af dan praten”), wat het lezen van romans hem heeft geleerd en wat niet. Voelde hij zich bekocht door Tessa, toen hij vergeefs tot het meisjesuniversum probeerde door te dringen? „Nee, ik voelde me eerder bekocht door de werkelijkheid. Ik was geschokt dat die meisjes me niet zagen staan.” In het titelessay Bakvis schrijft Rovers: „Wilde ik een meisje zijn in dat brugklasjaar aan het eind van de jaren tachtig? Dat geloof ik niet, maar het ging me in ieder geval slecht af een kerel te moeten spelen. Ik wilde niet steeds mijn krachten hoeven meten om te zien wie de sterkste was, voortdurend op mijn hoede moeten zijn voor een schimpscheut, een klap krijgen omdat ik iemand op een verkeerde manier had aangekeken.”
Was het zo erg? „Ik ben in ieder geval een keer uit het niets buiten westen geslagen in een megadisco. Maar hoe verschrikkelijk ik het ook vond, die ruwheid en die meters bier waar mijn hele zakgeld aan opging, ik bleef uitgaan op zaterdagavond, want niets ondraaglijker voor een vijftien-, zestienjarige dan nergens bij te horen. Lezen was voor mij in die tijd een overlevingstactiek. Ik las vooral detective- en spionageromans, puur uit escapisme. Maar er waren ook boeken waar ik kracht uit putte, zoals On the Road van Kerouac, dat we toen voor Engels moesten lezen. Ik herinner me dat ik in mijn eentje naar huis fietste na zo’n uitgaansavond, over een donkere landweg met alleen de maan en misschien een paar koeien in de wei, en luisterde naar het snorren van mijn dynamo. Opeens werd ik overvallen door het vitalistische levensgevoel dat uit dat boek sprak, en er ontsnapte me zomaar een yahoo-kreet, net als Sal en Dean in de roman. Het enige verschil was dat ik alleen was en geen rijbewijs had.”
Nieuwe boeken op de universiteit
Pas op de universiteit, waar hij Nederlands en filosofie ging studeren, ontdekte Rovers „dat er jongens in allerlei soorten en maten bestaan”. Hij kreeg vrienden „die zonder schroom naar Madonna luisterden en haantjesgedrag met een gulle lach onschadelijk maakten”.
De boeken van de Canadese schrijver Douglas Coupland sloten aan bij deze pas ontdekte wereld. Rovers: „In die tijd was de Generatie Nix erg hot, met Zwagerman en Giphart. Romans vol bravoure, cynisme en testosteron. Coupland vertelde heel andere verhalen; hij had het over verlangen naar vriendschap en hij kon schrijven over prachtige, intieme ervaringen zonder daar cynisch over te doen. Bovendien toonde hij een enorme opmerkingsgave voor de wereld om hem heen. In zijn debuutroman Generation X – waar nota bene ‘Nix’ van was afgeleid – reist de verteller af naar de grens met Mexico om een zonsverduistering te zien. Hij gaat in het gras liggen terwijl het donker wordt, tot hij alleen nog een paar witte vogels ziet tegen de