Wie succes wil hebben, moet jong doorbreken
Op jonge leeftijd nog niet in het MoMa? Dan is de kans klein dat je later alsnog doorbreekt, blijkt uit een kunsttransactienetwerk.
Het succes van een kunstenaar is in grote mate afhankelijk van diens toegang tot een klein aantal vooraanstaande galerieën en musea. Deze instellingen vormen een zo goed als gesloten netwerk. Wie er niet in slaagt aan het begin van zijn carrière tot deze elite door te dringen, heeft weinig kans dat op latere leeftijd alsnog te doen. Dit blijkt uit onderzoek naar de loopbaan van een half miljoen kunstenaars door wetenschappers van de Northeastern University in Boston. Ze publiceerden hun resultaten donderdag in Science.
De onderzoekers gebruikten voor hun analyse de data van de site en app Magnus. Deze applicatie verzamelt informatie over kunstverkopen en -tentoonstellingen van over de hele wereld. In totaal inventariseerden de onderzoekers 497.796 tentoonstellingen in 16.002 galerieën, 289.677 tentoonstellingen in 7.568 musea en 12.208 veilingen in 1.239 veilinghuizen, verspreid over 143 landen en 36 jaar (van 1980 tot 2016). Hiermee werd de loopbaan van 496.354 kunstenaars in kaart gebracht. De helft van hen exposeerde slechts één keer. In totaal waren er ruim 19 miljoen verschillende connecties tussen de onderzochte instellingen.
De kern van dit wereldwijde web van kunsttransacties wordt gevormd door een beperkt aantal Europese en Noord-Amerikaanse topinstellingen. Dit zijn vaak instanties met een lange geschiedenis, een fraaie locatie en veel beschikbare financiële middelen. De auteurs van het artikel meten het prestige van een instelling aan de hand van de ‘ eigenvector centrality’: hoe centraler een instelling ligt in het grotere netwerk, hoe prestigieuzer. Ook elders op de wereld zijn clusters van galerieën en musea te vinden rond plaatselijke topmusea. Werk van kunstenaars circuleert binnen clusters, maar maakt zelden de sprong naar een ander cluster. Zo is het verband tussen het Museum of Modern Art (MoMA) en het Guggenheim 33 keer sterker dan je zou verwachten als kunst willekeurig van de ene naar de andere instelling zou gaan.
Eerste vijf werken
Het is voor kunstenaars dus van groot belang dat ze zich in het juiste netwerk begeven. Kunstenaars van wie de eerste vijf werken te zien waren in de 20 procent instellingen met het meeste prestige, hadden de rest van hun loopbaan toegang tot dit soort musea en galerieën. Ook duurde hun carrière langer en bracht hun werk gemiddeld vijf keer meer op dan dat van kunstenaars die hun werkzame leven begonnen met tentoonstellingen bij instellingen met minder prestige.
Het is voor het eerst dat zo’n omvangrijke kwantitatieve analyse van de kunstwereld is gemaakt, zegt Olav Velthuis. Hij is hoogleraar economische sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en doet onderzoek naar de kunstmarkt. „Dit is echt een prachtige dataset. Je vermoedt natuurlijk wel dat deze netwerken rond topinstellingen bestaan, maar nu is dat ook aangetoond met cijfers.”
Het artikel haakt in op een belangrijke discussie over kunst, zegt Velthuis. „Aan de ene kant staan de sociologen zoals ik, die zeggen: wat een samenleving goede kunst vindt, is een sociaal construct. Aan de andere kant staan de kunsthistorici die zeggen: er bestaat zoiets als objectief goede kunst. De auteurs van dit artikel staan duidelijk aan de kant van de sociologen, maar ik vind dat hun onderzoek op dit gebied tekortschiet. Ze laten namelijk niet zien hoe een jonge kunstenaar bij een topinstelling terechtkomt. Is dat omdat hij in het goede netwerk zit en de tijdgeest goed aanvoelt, of is het gewoon omdat hij veel talent heeft en prachtige kunst maakt? Kunstkenners zullen dat laatste zeggen, en met dit artikel is dat niet te weerleggen.”