Debat over kernenergie leidt af van de echte problemen
et is druk in het hoenderhok van de klimaatdiscussie, sinds VVD-fractievoorzitter Dijkhoff er een knuppel in gooide: kernenergie moet volgens hem worden overwogen als een serieuze optie om de klimaatdoelen te halen waaraan Nederland zich internationaal verbonden heeft. Dijkhoffs interventie is waardevol. Als er een open discussie over de Nederlandse bijdrage aan de oplossing van het klimaat is gewenst, dan mag er geen enkel taboe zijn. Overigens wordt aan die voorwaarde nu al niet voldaan. Aan de ‘klimaattafels’, waar de discussies plaatsvinden, moet het rekeningrijden het bijvoorbeeld bij voorbaat doen zonder liberale bijval. En het terugdringen van de intensieve veehouderij stuit sowieso op een christendemocratische muur. Het is dan ook nog maar de vraag in hoeverre de huidige coalitie een objectieve regie kan voeren in deze heropvoering van de ‘brede maatschappelijke discussie’ uit de jaren tachtig. Die discussie ging over kernenergie en de uitkomst was destijds negatief. Daarop werd deze vorm van energievoorziening goeddeels afgebouwd. En nu noopt de voortschrijdende klimaatverandering tot het openbreken van de discussie.
Energie uit kernsplitsing geeft geen uitstoot van broeikasgas, maar daar tegenover staan de bekende bezwaren: veiligheid en een afvalprobleem dat tienduizenden jaren blijft spelen. Een kernreactor is een typisch ‘staartrisico’. De kans dat er iets fout gaat, is extreem klein. Maar gaat het mis dan zijn de gevolgen extreem groot. Een nieuw bezwaar is dat kernenergie afhankelijk maakt van buitenlandse leveranciers van splijtstof. Dat is een belangrijk tegenargument in een wereld die geopolitiek een stuk minder overzichtelijk is dan twintig jaar geleden. Bovendien levert een kerncentrale continu stroom, terwijl in een energiehuishouding die grotendeels draait op bijvoorbeeld wind, zon of getijden, juist een flexibele ‘achtervang’ nodig is.