Van der Vaart was de Picasso van het voetbalveld
Ik moet nog afscheid nemen van Rafael van der Vaart. De 35-jarige Noerejev op noppen die anderhalf decennium zoveel schoonheid heeft gecreëerd. Zoveel nabijheid ook. Wat Andrea Pirlo voor de ‘Azzurri’ was, was Rafael van der Vaart voor de Hollandse school. Geniaal in zijn lichtvoetigheid, pretentieloos in zijn commentaar. Een kamper die de heffe des volks had bereikt, maar daar niet van onder de indruk was.
Ik heb hem meerdere keren ontmoet en verbaasde me telkens over zijn harde kern van onveranderlijkheid. Of hij nu bij Ajax, HSV, Madrid of de Spurs speelde, Raffa bleef Raffa. Briljante speelvogel die gekozen had voor schoonheid als daad van verzet. Kampbewoners worden in Nederland nooit helemaal vertrouwd. Vanuit zijn sociale achtergrond moest hij zich dubbel plooien om status te verwerven bij Ajax. Al gauw bleek dat zijn unieke talent het werken had overgenomen.
Bij het afscheid van de 109-voudige international van Oranje kwamen twee rode lijnen van het fenomeen terug: de artistieke krul waarmee hij een bal kon beroeren en het oneindige plezier in voetballen. Tomeloos plezier voor de eeuwigheid. Eigenlijk was er alleen voetbal als levensdoel. Bijna met een bezwerende vreugde. Voetbal groter dan het leven.
Over de kunstjes van de aanvallende middenvelder was iedereen het eens: de Picasso van het veld. Met ongewone balcontrole, ruimtelijk inzicht, kaatsen op de snaar van een viool, dodelijk schichtvoetbal. Afscheidsceremonies zijn altijd jubelconcerten, maar achter de kermis is het leven van een vedette soms minder glorieus.
Ik draag één onverdraaglijk beeld van Van der Vaart met me mee na een bezoek aan Real Madrid. Hij zat in een moeilijke periode, was door de club eigenlijk al afgeschreven. Zijn nummer was afgenomen en trainen moest hij in zijn eentje, op een bijveld. In Amsterdam en Hamburg was dat onbestaanbaar geweest, maar in Madrid heerst hardvochtigheid. Ik zag hem een uur lang sjokken in wanhopige verlatenheid van zichzelf. De sierlijke voetballer die Wembley in vervoering had gebracht, liep nu als een schlemiel door zanderig gras op een bijveld. Na afloop spraken we elkaar en Rafael zei dat hij zich schaamde. Iedere dag dat hij daar liep, was hij bang dat fotografen op de loer zouden liggen. In die desolate eenzaamheid wou hij niet vereeuwigd worden.
De laatste jaren van zijn actieve voetballeven waren geen pretje. De aanbeden grootheid sukkelde van blessure naar blessure, speelde nauwelijks, zelfs niet in de ontbladerde competitie van Denemarken. Hij was de laatste naam die op het bord van de trainer kwam. Het statuut van pre-pensionado deed behoorlijk pijn. Na een nieuwe blessure bij zijn Deense club Esbjerg besloot hij definitief te stoppen. Wat blijft zijn de herinneringen aan de Arena, het Volksparkstadion, White Hart Lane, Bernabeu. Verder concentreert hij zich op de sportieve successen van zijn geliefde, handbalster Estavana Polman.
Soms mist hij het woonwagenkamp. Het frivole leven op straat waarin iedereen gelijk is. Rococo van het hart, niet van bezit.
Ooit zouden we samen in het Amstel Hotel een hapje eten. Er stond een aantrekkelijk menu op de kaart, met oesters, lam, parfait glacé met calvados. Rafael bleef maar drentelen, er kwam geen einde aan de studie van de kaart. Uiteindelijk bloosde hij de ober toe: „Heeft u misschien een uitsmijter?”
De meest kunstzinnige voetballer van zijn generatie was kampbewoner gebleven.
Een kamper die de heffe des volks had bereikt, maar daar niet van onder de indruk was