Haal crispr in de kas
In het regeerakkoord staat dat plantenveredeling met de genetische techniek crisp-cas mogelijk moet worden. Buiten Europa kan het al. Maar de EU werpt blokkades op.
‘Genmodificatie light’, zo noemde minister Carola Schouten (Landbouw, Christen Unie) het verbeteren van landbouwgewassen met behulp van de crispr-cas-methode anderhalve week geleden in de Volks
krant . Met de crispr-cas-technologie kunnen biotechnologen op een vrij eenvoudige wijze het DNA van allerlei organismen bewerken. Volgens Schouten is deze technologie onmisbaar om de landbouw te kunnen verduurzamen.
Gewassen zouden hiermee snel en goedkoop resistent gemaakt kunnen worden tegen allerlei ziekten, of bijvoorbeeld beter bestand kunnen worden gemaakt tegen droogte. Andere toepassingen zijn verlenging van de houdbaarheid van groenten en fruit, en een verbeterde smaak of samenstelling. Dat alles ligt in het verschiet als biotechnologen met crispr-cas het DNA van planten kunnen bewerken, van het uitschakelen van genen tot het toevoegen van nieuwe genen aan het bestaande DNA.
Het kabinet-Rutte III nam in oktober vorig jaar dan ook letterlijk in het Regeerakkoord op dat „Nederland zich in Europa zal inzetten voor de toepassing en toelating van nieuwe veredelings-
technieken, zoals Crispr Cas9, mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden.”
Maar deze zomer ging er een streep door de rekening. Het Europese Hof kwam op 25 juli met de uitspraak dat variëteiten die gemaakt zijn met crisprtechnologie vallen onder de Europese regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Dat betekent dat de producent een uitgebreide risicobeoordeling van de veiligheid voor mens en milieu zal moeten uitvoeren om vergunning te krijgen het product op de markt te brengen en dat hij daarna verplicht is het te etiketteren. Dat kost niet alleen veel geld maar ook veel tijd. Veredelaars vrezen nu dat zij door de uitspraak van het Europese Hof internationaal een slag zullen verliezen. Europese plantenbiologen die vorige maand bijeen waren op een congres tekenden massaal een petitie gericht aan de Europese Commissie om toch vooral de weg voor crispr-cas open te houden.
Uitzondering
Nederland is mondiaal de grootste exporteur van zaai- en pootgoed; ruim eenderde van de wereldwijde omzet in plantaardige kiemmaterialen komt uit ons land. Voor pootaardappels is het Nederlands aandeel op de wereldmarkt zelfs 60 procent. Er bestaat een groot commercieel belang om deze koploperpositie te behouden.
In de aanloop naar de uitspraak van het Europese Hof (Frankrijk had om een oordeel verzocht naar aanleiding van een klacht van een aantal boerenorganisaties) kwam er al een Nederlandse lobby op gang. Het vorige kabinet pleitte in Brussel om in de Europese ggo-wetgeving een uitzondering te maken voor crispr-technieken. Sinds de invoering van de Europese ggo-wet in 2001 bestaan er namelijk al uitzonderingen voor bepaalde vormen van genetisch veranderde gewassen.
Het gaat om zogeheten klassieke mutagenese, een oude techniek die al vanaf de jaren zestig is gebruikt in de plantenveredeling, waarbij met behulp van radioactieve straling of chemicaliën het planten-DNA opzettelijk wordt beschadigd, in de hoop dat er zo bij toeval mu- taties ontstaan die nuttige eigenschappen opleveren. De uitzondering voor deze methode om het DNA te veranderen is destijds toegekend omdat het al zo lang zonder problemen in gebruik was dat volgens de Europese wetgever de veiligheid in de praktijk bewezen was.
De Nederlandse overheid beargumenteerde dat de crispr-cas-techniek eveneens een vorm van mutagenese is, maar dan veel preciezer. Dat betekent dat veredelaars veel meer controle hebben over het resultaat en dat deze manier van mutaties aanbrengen dus inherent veiliger is dan de klassieke mutagenese. Daarom zou crispr in de plantenveredeling een gelijkwaardige uitzonderingspositie verdienen.
De rechters van het Europese Hof zijn niet meegegaan in deze redenering. Volgens het Hof zou zo’n vrijstelling voor crispr indruisen tegen het ‘voorzorgsprincipe’ waarop de Europese ggo-wetgeving is gebaseerd. Want met de moleculaire multitool die crispr is kun je niet alleen mutaties aanbrengen, maar je kunt er ook complete genen mee wegknippen of genen toevoegen.
Terugkomend op de uitspraak van Schouten in de Volkskrant is er weinig ‘lights’ meer aan. Er is bij dit soort gebruik geen wezenlijk verschil met genetische modificatie waarbij met standaardtechnieken ( Agrobacterium of een deeltjeskanon) genconstructen aan het plantengenoom worden toegevoegd. Het voorbehoud dat Schouten maakt, en dat ook in het regeerakkoord staat, dat met crispr-technieken geen soortengrenzen mogen worden overschreden, biedt geen waarborg dat crispr niet voor grote ingrepen in het DNA gebruikt zal worden. Je kunt je afvragen welke plantenveredelaars überhaupt nog met de omslachtige oude genetische modificatietechnieken zouden willen werken als ook voor crispr-cas een uitzondering wordt gemaakt. Als dat zou gebeuren, zou de gehele ggo-wetgeving buitenspel gezet worden.
Herziening noodzakelijk
De vraag is of de zeventien jaar oude wetgeving nog voldoet, nu hij is ingehaald door de komst van nieuwe technieken met veel groter mogelijkheden en een ander niveau van veiligheidsrisico’s. Een herziening van de Europese ggowetgeving is dringend noodzakelijk schreef de Commissie Genetische Modificatie COGEM in maart 2017 al in een advies aan de toenmalige staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu Sharon Dijksma (PvdA). Niet de techniek moet bepalend zijn voor wel of geen vergunningsplicht van genetisch veranderde gewassen, maar de eigenschappen van het eindproduct. Dat lijkt op de benadering van ggo’s door de Amerikaanse wetgever. In de Verenigde Staten zijn crispr-producten al langer in ontwikkeling. In 2016 maakte een wetenschapper aan de Purdue University bijvoorbeeld al een champignon die door het uitschakelen van één gen met crispr-cas niet meer zo snel bruin wordt. Omdat de genetische ingreep zo klein is werden deze hagelwitte champignons door het Amerikaanse ministerie van landbouw USDA niet aangemerkt als genetische gemodificeerd. Dat betekent dat die paddestoel is vrijgesteld van de regels die gelden voor het op de markt brengen van genetisch gemodificeerde producten. En deze zomer kondigde de USDA aan dat het voortaan alle landbouwproducten gemaakt met crispr als zodanig zal beschouwen.
Verdubbelde chromosomensets
Er staat veel op het spel, want in de plantenveredeling kan crispr veel toevoegen. Met de aloude genmodificatie konden biotechnologen bijvoorbeeld slechts één kopie van een resistentiegen inbouwen. Zo maakten Wageningse onderzoekers een aardappelvariëteit die resistent is tegen de gevreesde phytophtora-schimmel. Daarvoor bouwden ze een resistentiegen in afkomstig uit een wilde aardappelplant. Maar het aardappelgenoom heeft alle chromosomen in viervoud, wat betekent dat er nog drie zwakke plekken in zitten. Met crispr zou het mogelijk zijn om het resistentiegen in één keer in alle vier chromosoomkopieën te zetten (het herkent op alle vier de kopieën dezelfde plek waar het kan inbouwen) en dat betekent dus dat de resistentie veel robuuster kan worden ingebouwd. Ook is dat proces relatief makkelijk te herhalen voor verschillende aardappelrassen, waardoor iedere aardappel – van Bintje tot Eigenheimer – met dezelfde techniek schimmelbestendig te maken is.
Veel plantensoorten bevatten net als de aardappel verdubbelde chromosomensets. Belangrijke voedings- en fruitgewassen als tarwe en appel hebben bijvoorbeeld ook zo’n meervoudig genoom, en zijn daardoor lastiger te veredelen. Juist hier zou het gebruik van crispr dus, nog afgezien van de precisie, als groot voordeel hebben dat nieuwe eigenschappen stabiel kunnen worden ingebouwd. Een belangrijke voorwaarde voor het inzetten van crispr in de plantenverdeling is echter wel dat er voldoende informatie beschikbaar is van de genoomvolgorde van de verschillende planten. Immers: crispr werkt dankzij de herkenning van een specifieke volgorde in het DNA, en die moet dus eerst bekend zijn.
Een champignon wordt door crispr-cas niet zo snel bruin