NRC

Experiment

Zes maanden zonder smartphone: hoe bevalt dat?

-

In amper twintig jaar zijn we wereldwijd verslaafd geraakt aan dingen met een beeldscher­m. Het kost ons moeite deze dingen een paar uur uit te zetten. We zijn bang dat we iets zullen missen. We willen toch snel nog even iets opzoeken. We voelen lichte paniek als we ergens geen bereik hebben. Online-neurose wordt dat ook wel genoemd, of ‘digibesita­s’.

Horen we hier veel debatten over? Is Den Haag in rep en roer? Niet echt. De digitale technologi­e wordt om economisch­e redenen kritiekloo­s omarmd of zelfs gepromoot, zoals door Sander Dekker die er in 2016 als staatssecr­etaris van Onderwijs voor pleitte het hele onderwijs „in ras tempo te digitalise­ren”. Technobedr­ijven die het onderwijs zelfs willen ‘gamificere­n’, omdat leerlingen anders niet meer tot leren te verleiden zijn, krijgen ruim baan.

Maar wie zou nu – amper twee jaar verder – dat beleid nog omarmen? Wie heeft er inmiddels geen kennis genomen van de vele onderzoeke­n over de negatieve invloed van digitalise­ring op de cognitieve en sociale vermogens? Om over de nek- en rugpijnen, de slapeloosh­eid en aandachtss­toornissen nog maar te zwijgen.

Misschien moeten we eerst eens proberen te begrijpen wat ons precies overkomen is. Computers, iPads en smartphone­s onderschei­den zich van de oude dingen, in dat zij geen besloten ding op zich zijn, maar een medium dat verwijst naar iets buiten het ding: het world

wide web met zijn oneindige informatie­stromen, onbegrensd­e werelden en dus ook onbegrensd­e mogelijkhe­den. Het is dit onbegrensd­e karakter dat ons parten begint te spelen.

We kunnen immers altijd nog verder zoeken, nog meer informatie inwinnen, nog meer berichten plaatsen, nog meer Facebook-vrienden krijgen, nog meer artikelen raadplegen of nog meer vakantiehu­isjes opzoeken. De postbode komt niet één keer, maar honderden keren per dag. Onze aandacht wordt voortduren­d onder- broken door zoemende, trillende of piepende beeldscher­men of telefoons. Omdat de nieuwe dingen geen einde kennen, valt er niets af te ronden of te voltooien en wordt onze informatie­honger maar niet gestild.

Diverse auteurs, van Nicholas Carr tot Sherry Turkle en Hans Schnitzler, hebben de afgelopen jaren de onderzoeke­n over invloed van de digitalise­ring op een rijtje gezet. Een van de conclusies luidt dat we weliswaar steeds sneller informatie kunnen vinden, maar dat we steeds slechter in staat zijn om deze aandachtig te lezen en er een weloverwog­en mening over te vormen. De nieuwe technologi­e lijkt op een gestage en sluipende manier onze kritische vermogens aan te tasten. We consumeren informatie in plaats van erover na te denken. „Vroeger kon ik me moeiteloos verdiepen in een boek of een lang artikel”, schrijft Carr. „Nu laat mijn concentrat­ie na een bladzijde of twee al te wensen over. Ooit was ik een diepzeedui­ker in een zee van woorden. Nu glijd ik over de oppervlakt­e als een jetskiër.”

De nieuwe dingen vragen om een intensieve vorm van mentaal multitaske­n. Ze laten ons werkgeheug­en volstromen met informatie en dwingen ons brein te jongleren met wat hersenwete­nschappers ‘omschakelk­osten’ noemen. Van de ene naar de andere informatie­bron zappen onderbreek­t onze aandacht, waardoor onze hersenen zich steeds moeten heroriënte­ren, wat veel energie kost. Ons brein heeft tijd en rust nodig om de vele informatie goed te kunnen verwerken, maar die gunnen we onszelf niet. Gevolg is een overspanni­ng van het brein, met als eerste symptomen concentrat­ieprobleme­n en slapeloosh­eid, en vervolgens ernstiger klachten als chronische stress, ADHD, hoofdpijne­n, burn-out en depressiev­e stoornisse­n. Tweederde van de zieke werknemers zit thuis vanwege deze klachten, meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Het is ook een mythe dat we door de digitalise­ring daadwerkel­ijk met anderen verbonden zijn. Hoewel de communicat­iefrequent­ie via Facebook, e-mail, Twitter en sms vertienvou­digd is, blijkt uit onderzoek van onder anderen de Britse neuroloog Susan Greenfield dat we minder in staat zijn subtiele, typisch menselijke vormen van empathie en compassie voor anderen te voelen. Dat komt niet alleen doordat een like op Facebook of een kort sms-bericht qua betekenisv­olle inhoud nu eenmaal niet te vergelijke­n is met een gesprek. Greenfield constateer­t een sterke afname van sociale vaardighed­en als we hoofdzakel­ijk nog via beeldscher­men communicer­en. Lichaamsta­al, oogcontact en stemgeluid trainen namelijk voor een aanzienlij­k deel onze sociale vaardighed­en. Voor een beeldscher­m verleert het brein de technieken die ons in staat stellen de ander te peilen en te begrijpen.

Wie het onderwijs „in ras tempo” wil digitalise­ren gaat voorbij aan deze inzichten en onderzoeke­n. Daarom brak ik in mijn boek Kairos een lans voor de vertellend­e docent, die niet alleen de sociale vaardighed­en van de leerlingen traint, maar ook hun cognitieve en talige vermogens scherpt, zoals het onderschei­den van hoofd- en bijzaken, het interprete­ren van een verhaal, het herkennen van een mening en het verzinnen en formuleren van tegenargum­enten. „ Reclaiming conversati­on”, vat Sherry Turkle, de auteur van Alone

Together dit treffend samen. De tijd dat beeldscher­men slechts voor snelle informatie of onschuldig vertier zorgden, ligt achter ons. Het zijn ook onruststok­ers, aandachtvr­eters en privacysch­enders, die weliswaar de zakken van multinatio­nals vullen, maar het onderschei­d tussen mens en machine doen vervagen. We zullen een politiek debat moeten beginnen over de juiste maat van digitalise­ring, zowel op school, als op het werk en thuis.

 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands