1.050 km op de boot
grens een uur stilstaan voor controles. Iedere dag komen we in een ander land, met een andere cultuur, andere taal en valuta.
De grensovergang naar Moldavië – tot dan alleen bekend van Kuifje en jongensband Ozone (‘ Ma-ia-hii !’) – is grimmig. Wij krijgen kortweg de vraag of we drugs of wapens bij ons hebben, maar een paar soldaten, van wie de koffers minutieus worden doorzocht, worden de trein uitgezet. Daarna blijkt het land verrassend uitgestrekt, met gele, duinachtige heuvels. We kunnen het goed bekijken, want de trein gaat zo langzaam dat je er naast zou kunnen hollen.
Na een plat en onopwindend Oekraïne arriveren we, na 2.500 kilometer rails, bij het eindpunt van onze treinreis. Odessa, de havenstad in de noordwestelijke oksel van de Zwarte Zee, wordt de grootste verrassing van het traject. Prachtige gebouwen in art nouveau, jugendstil en classicistische stijl staan langs een glooiend grid van bolle straten en boomrijke lanen. Er zijn levendige parken, terrassen in alle maten en drukbezochte stranden aan de Zwarte Zee, ook nu, in het najaar.
We bezoeken een ruige markthal waar net een pallet met varkenskoppen wordt binnengedragen. Hier slaan we extra levensmiddelen in voor onze zeereis – komkommer, kaas, paprika’s. ’s Avonds ontvangen we een mail van ukrferry.com dat de afvaart een dag vertraagd is. Een reden wordt niet gegeven. We prijzen ons gelukkig dat dit in Odessa gebeurt en niet in Iasi, en wandelen een dag langer langs de brede straten met kinderhoofdjes en platanen.
Eindelijk gaan we de Zwarte Zee op
Dan mogen we inschepen – wat een hele dag duurt. Terwijl wij wachten op visa en paspoortcontroles, vult de tweehonderd meter lange Greifswald zich met tientallen vrachtwagens en complete treinen, die straks in Batoemi de wal op zullen rijden om vanaf daar hun groen- ten, hout en bevroren kippen te distribueren. De ferry vaart het hele jaar, horen we, ook in de winter. Dan ligt er weliswaar geen ijs op de Zwarte Zee, maar de weersomstandigheden kunnen ruig zijn. Dat leidt soms tot vertraging voor de turbulentiegevoelige ferry.
Het zijn voornamelijk Oekraïense en Russische treinmachinisten en vrachtwagenchauffeurs, die zich aan het eind van de middag bij de purser melden voor de sleutel van hun hut. Maar er zijn ook enkele reizigers zoals wij, te herkennen aan hun rugzakken. Het is een avontuurlijk groepje: een Duits stel is komen fietsen uit Beieren, een Poolse jongen kwam liftend. De 41-jarige Holger uit Berlijn gaf een jaar geleden zijn baan als apotheker op, en zwierf sindsdien met een koffertje door OostEuropa.
Als we ’s avonds de haven uitvaren, is de kennismakings-wodkaparty al begonnen. Samen met de Duitsers en een groepje chauffeurs staan we op het dek, waar gerookt mag worden. We leren dat je je glas met zelfgestookte wodka in één slok leegdrinkt en er meteen een stuk worst achteraan eet. De vrachtwagenchauffeurs omhelzen elkaar, slaan op schouders en tillen elkaar op. Sasha, Sasha en Wladimir vertellen enthousiaste maar onverstaanbare verhalen, uitmondend in nog meer schouderslaan.
De volgende dag is de eerste echte zeedag. Er is geen bereik, geen internet en, afgezien van een klein stukje Krim, geen uitzicht op land. Er is alleen een eindeloze vlakte van peilloos diep, zwart water.
We brengen de tijd door met rondhangen en staren naar de golven. Het Duitse stel doet een work-out op het dek, de jonge Pool trekt zich op aan een reling.
De routine is: eten, staren, eten
De hutten hebben een warme douche, gebloemd bankstel, en, vooral belangrijk, een raam. De meegebrachte crackers en paprika’s blijken overbodig; in het restaurant krijgen we driemaal daags, volgens een strikt tijdsschema, een verse maaltijd. Twee kokkinnen serveren havermoutpap en omelet als ontbijt, een warme lunch en diner, bestaand uit soep en grote borden vol vlees of kip, pasta of aardappels.
Aan de witgedekte tafels heeft iedereen een vaste plaats: chauffeurs bij chauffeurs, reizigers bij reizigers. Wij zitten bij de Duitsers, met wie we uitgebreid natafelen en hun uit Moldavië meegebrachte wijn drinken.
Terwijl het bootleven zijn routine krijgt (eten, staren, eten), is er na twee etmalen plotseling opwinding: land in zicht! Daar ligt Batoemi, de moderne Georgische badplaats, zilverachtig te glinsteren in het avondlicht. Na 1.050 zeekilometers zijn we aangekomen.
Maar even later, tijdens wat de laatste maaltijd zou zijn, komt de purser vertellen dat we niet vanavond maar morgenochtend in Batoemi zullen aanleggen. Een reden noemt hij niet. Er is waarschijnlijk sprake van een gevaarlijke onderstroming die manoeuvreren onmogelijk maakt, denkt een van de chauffeurs. Gebeurt wel vaker.
Ook de volgende dag liggen we nog stil voor de kust. We eten ’s middags weer warm, nog steeds geen nieuws over onze aankomst. Pas tegen vijven, bijna een dag later dan gepland, arriveert een klein bootje met een loods, die aan boord stapt en ons soepel de haven binnen laat varen.
We hangen de rugzakken weer om, stappen aan wal en nemen afscheid van onze vrienden. Het was een avontuur, zeggen ze, een langzaam avontuur.
Acht dagen en vele kronkelige bergwegen, auberginerolletjes met walnootsaus en glazen amberwijn later gaan we per vliegtuig terug naar Nederland.
We zijn in vier uur thuis.