Wijkteams maken zorg duurder
Door vroeg problemen te signaleren, hadden de teams juist dure hulp moeten vermijden.
Gemeenten met AMSTERDAM. wijkteams verwijzen inwoners vaker door naar duurdere hulp dan gemeenten zónder wijkteam – een verschil van 14 procent. Dat blijkt uit een onderzoeksrapport van het Centraal Planbureau (CPB). Die conclusie is opmerkelijk, omdat wijkteams in 2015 juist werden opgericht om het gebruik van duurdere hulp terug te brengen.
Wijkteams moeten problemen van mensen, zoals schulden of overbelasting door mantelzorg, in een vroeg stadium signaleren zodat een voordelige, snelle oplossing nog mogelijk is. Wijkteamleden zijn erop getraind inwoners eerst te bevragen over hun eigen netwerk – bijvoorbeeld of een dochter of broer niet kan helpen met het op orde brengen van de financiële administratie. In de teams zit een mix aan medewerkers, variërend van schuldhulpverleners tot welzijnswerkers, en van wijkverpleegkundigen tot professionals uit de ouderenzorg. Opdrachtgevers van de teams zijn gemeenten.
Driekwart van de gemeenten heeft wijkteams. Ze werden opgericht na de decentralisatie van 2015, toen zorgtaken zoals dagbesteding voor thuiswonende ouderen een gemeentelijke verantwoordelijkheid werden. Kostenbesparing werd meteen ingeboekt. Zo bezuinigde het rijk in 2015 zo’n 11 procent op het budget voor de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Meer dure hulp
Maar nu blijken de wijkteams juist te leiden tot meer dure hulp. Saillant detail is dat doorverwijzing het sterkst toeneemt in gemeenten waar zorgaanbieders zélf vertegenwoordigd zijn in de wijkteams: inwoners worden dan bijvoorbeeld doorverwezen naar de ‘moederorganisatie’ van een van de wijkteamleden.
Dat zo’n wijkteamlid denkt aan geldelijk gewin voor de eigen werkgever „valt niet uit te sluiten”, zegt CPB-onderzoeker Sander Gerritsen. „Maar eerder denken we dat zo’n teamlid nu eenmaal bekend is met die professionele zorg en daarom sneller denkt: doorverwijzen is het beste voor deze cliënt.”
Een kwart van de gemeenten heeft géén wijkteam, maar alleen een zorgloket in het gemeentehuis. Die gemeenten verwijzen dus mínder vaak door naar duurdere hulp, aldus het CPB, mogelijk doordat de zorgambtenaar achter dat loket „naast de belangen van de cliënt ook rekening houdt met de kosten voor de gemeente”.
Het CPB enquêteerde 167 gemeenten en richtte zich puur op zorggebruik vanuit de Wmo, en daarbinnen op dagbesteding en begeleiding. Het CPB verwacht dat het patroon ook speelt bij jeugdzorg: dus meer doorverwijzingen als er jeugdhulpverleners in het wijkteam zitten.
Niet onwenselijk
Meer doorverwijzen hoeft niet onwenselijk te zijn, benadrukt het CPB. Gerritsen: „We hebben puur naar de kosten gekeken. En dan is de conclusie: het vele doorverwijzen gaat regelrecht in tegen de besparende bedoelingen van de Wmo.”
Die conclusie is relevant voor gemeenten, die vaak kampen met tekorten. Zo ontving een landelijk steunfonds voor gemeenten met financiële tekorten op de zorg afgelopen najaar in korte tijd aanvragen vanuit 88 gemeenten.
Voor gemeenten die zorggeld willen besparen heeft het CPB tips. Lichtere hulpvragen via het zorgloket laten lopen en niet via wijkteams. Of het doorknippen van de band tussen wijkteamlid en diens moederorganisatie, door zo’n lid in dienst te nemen van de gemeente. Nog rigoureuzer: zorgorganisaties helemaal weren uit het wijkteam. „Die optie is niet zonder nadelen”, aldus het CPB, „want aanbieders brengen veel kennis met zich mee.”