Wij, mensen, moeten het hebben van mooie momenten
Vroeger had journalist Maarten Dallinga een doodswens en daarover maakte hij een podcastserie. Inmiddels hecht hij steeds meer aan het leven.
Mijn kat heet Philip en zit in de vensterbank. Hij kijkt naar me en ik vraag hem voor deze eerste zinnen of hij bij mij wil komen zitten en dat doet hij. Ik aai hem over zijn kop, daar, net achter zijn oren, een beetje aan de zijkant – zacht en warm. Hij draait een rondje op de stoel naast me, gaat liggen en sluit al snel zijn ogen.
Soms wil ik hem zijn. Geen zorgen, geen vragen.
„Ik denk dat ik gemakkelijk met dieren zou kunnen leven,/ ze zijn zo vreedzaam en tevreden,/ ik sta lange tijd achtereen naar ze te kijken.” Dat schreef de Amerikaanse dichter Walt Whitman (1819-1892).
En toch ben ik ook tevreden mens te zijn, steeds meer.
Eind 2018 begon ik met wat mijn grootste en meest persoonlijke journalistieke project tot nu toe zou worden: Verstrikt, een verhalende podcastserie over zelfdoding en het voorkomen daarvan. Als ik mensen erover vertelde, volgde vaak een kleine schrikreactie en/of ongemakkelijke lach en/of de opmerking ‘wel een heftig onderwerp, zeg’. Het was allemaal ook spannend en intens, maar het heeft mij uiteindelijk vooral veel opgeleverd.
In 2012, ik was 25, wilde ik niet langer leven. Ik zag de wereld als door een bril met smerige glazen. Troebel, zonder heldere schakeringen. De wereld kwam op steeds grotere afstand te staan, begon mij steeds meer te bevreemden. De kleur trok weg, alles werd grijs of zwart. Ik trok mij terug op mijn studentenkamer, lag dagen achtereen met buikpijn en een brok in mijn keel in bed. Ik wist niet meer waarom ik leven zou, wat de zin van alles was, wat ik aan de wereld toe te voegen had. Extra alleen voelde ik mij doordat mijn vriend maandenlang in het buitenland zat.
Dat ik dood wilde werd een repeterende gedachte die ik soms met geen mogelijkheid uit mijn hoofd kreeg. Ik was eenzaam in een wereld die ik niet gekozen had, zoals Wessel te Gussinklo het treffend schreef in zijn roman De hoogstapelaar (2019).
Een nieuw hoofdstuk begint zo: „Plotseling dacht hij aan Sartre en eveneens aan Camus. Alles was raar, was absurd en zinloos zeiden die. Alsof je door glas keek, naar mensen in een kamer die van alles zeiden en deden – maar waarom? en wat? Onverstaanbaar en onbegrijpelijk. Zinloos was het allemaal als je zo keek en niets hoorde en niets begreep. Absurd.”
Ja, het was ook alsof ík het leven ineens doorhad. De ballon had doorgeprikt. Alles slaat nergens op.
Wanneer ik op de gang een huisgenoot tegenkwam, glimlachte ik alsof er niets aan de hand was. Spreken over mijn doodswens deed ik enkel met mijzelf. Ik was angstig om anderen ongerust te maken of op onbegrip te stuiten. Toch lukte het mij uiteindelijk om die beladen woorden over mijn lippen te krijgen.
Het was een zonnige zondagmiddag in augustus en ik las de krant in het Griftpark in Utrecht, met overal vrolijke mensen om mij heen. Tussendoor appte ik met mijn goede vriend Nico. „t gaat niet zo goed soms”, schreef ik hem. „Volgens de psych zit ik tegen n depressie aan.” Ik kom even buurten, schreef hij terug.
Doordat ik zelf via de app al een voorzet had gegeven, lukte het mij al gauw om Nico te vertellen dat ik nadacht over de dood. Ik weet nog goed hoe erg hij daarvan schrok. Maakte ik er een einde aan, dan zou hij er maanden kapot van zijn, zei Nico. En hoewel ik heus wist dat hij van mij hield, schudde het mij wakker: ik ben écht bijzonder in zijn leven. „Je bent een topper!!!”, appte Nico later die middag nog. Je wilt niet weten hoe vaak ik dat terug heb gelezen.
Of het hierna snel beter met me ging, weet ik niet meer precies, maar de openheid hielp mij. Ik dacht dat ik er helemaal alleen voor stond en dat was dus niet zo. Ook al begreep Nico niet volledig wat er in mijn hoofd gebeurde, zijn luisterend oor en bemoedigende woorden hadden effect. Mijn sessies bij de psycholoog hielpen ook steeds meer, mijn partner kwam terug van een buitenlandstage en ik begon aan een nieuwe studie. De doodsgedachten kwamen steeds meer op de achtergrond terecht en het lukte mij weer vaker om plezier te hebben.
In de jaren daarna kwamen het gevoel van existentiële zinloosheid en de depressies soms terug, en daarmee ook de gedachten aan de dood. Maar nooit meer heeft de dood zo hard aan mij getrokken als toen, in 2012. Ik durf niet te schrijven dat ik de toekomst zonnig inzie, maar heb inmiddels wel meer vertrouwen.
Ruim zevenhonderd uur werkte ik aan Verstrikt en sinds deze maand deel ik het resultaat met de wereld. Ik leef in een roes: honderden mensen hebben op dag één al naar de eerste aflevering geluisterd. Bekenden en onbekenden bedanken me voor het maken van deze podcast, delen hun eigen ervaringen met suïcidaliteit, noemen mij moedig. (De podcast begint met een gesprek van vijf minuten waarin ik mijn ouders voor het eerst over mijn doodsgedachten vertel.)
’s Avonds sta ik in het centrum van Utrecht, op een paar honderd meter van de Domtoren. Ik ben bij toeval op de Sint Maarten Parade gestuit, een grote jaarlijkse lichtjesoptocht door de stad. Ik ben niet meer gelovig, anders had dit zomaar een teken van god geweest kunnen zijn. Het is al donker, maar overal is licht. Het publiek staat rijendik langs de klinkerstraat waar de parade langstrekt: kinderen en volwassenen met de mooiste, zelfgemaakte lampions in alle vormen en maten, muziek en dansers. Iedereen lacht en is aardig tegen elkaar. Ik word weeïg en realiseer me voor het eerst die dag dat het misschien ook anders had kunnen lopen. Dat ik er misschien wel niet meer had kunnen zijn.
Ook al weet ik nog altijd niet wat de uit
eindelijke zin van het leven is (misschien is die er wel niet) en vind ik mijn bestaan nog altijd absurd en onbegrijpelijk, ik ben blij dat ik er nog ben. Ik zie de schoonheid van de door honderden mensenhanden met veel zorg geschepte lichtsculpturen. Ik voel de slagen van de trommelaars doordenderen in mijn hele lijf. Ik voel me op slag vrijer worden door de sierlijke bewegingen van de voorbijtrekkende dansers. Ik voel de haast tastbare verbondenheid met de mensen om mij heen. Ik voel dat ik leef.
Maanden eerder sprak ik in het Kronenburgerpark in Nijmegen met Ton Baakman, die zijn moeder verloor aan zelfdoding en zelf ook doodsgedachten kent. Hij zei daar op een bankje: „Zin is zó complex... Er zijn leuke momenten.” Punt – waarop hij wees op de glinstering van de zon in het water van de vijver voor ons.
Ik denk dat Ton gelijk heeft: wij, mensen, moeten het hebben van mooie momenten. Al zijn die in mijn leven soms in de minderheid, het lukt steeds beter ze op te zoeken, te zien en helemaal op te slurpen zodat ik weer even verder kan.
Voor mij is ‘een mooi moment’ dit: een gebeurtenis die ik alleen of met anderen beleef en waarin ik mij even niet verloren voel, maar onderdeel van een groter, misschien wel spiritueel, geheel. Alsof ik word gedragen. Dat kan een moment zijn waarop ik mij verbonden voel met mensen (tijdens een intiem gesprek, een gezamenlijke bulderlach, yoga, een knuffel, seks of het lezen van een troostrijk boek), maar ook met de niet-menselijke wereld (wanneer mijn kat en ik elkaars neus zoeken en vinden, de wind mij meeneemt terwijl ik op de dijk fiets, het zwemwater mij vrij laat bewegen of als ik kijk naar de natuur en het is alsof ze speciaal voor mij vandaag zo mooi is).
Laatst bijvoorbeeld zat ik een half uur op een bankje in een bos met uitzicht op de heide. Het beeld voor mij leek stil te staan als een schilderij. Er vloog alleen af en toe een vlieg door mijn blikveld. Het was bewolkt; de kleuren waren gedempt en zacht: paars, groen, bruin... Mijn ogen kwamen ver en ik blééf kijken, geraakt door zoveel schoonheid. Het was dat ik nog kilometers moest lopen, anders was ik langer gebleven.
Sommige paadjes waren zo smal dat ik de takken met mijn handen moest wegduwen. Bij iedere stap die ik zette, raakte mijn hoofd leger en ontstond meer ruimte voor gedagdroom en verwondering om de rommelige maar perfecte natuur om mij heen.
„Onze mooiste karaktereigenschappen kunnen we, als het tere waas op vruchten, alleen behouden door er heel delicaat mee om te gaan”, schrijft Henry David Thoreau in zijn Amerikaanse klassieker Walden (1854). „Maar toch behandelen wij onszelf of elkaar niet met zoveel tederheid.”
Liefde voor jezelf en voor de ander: daar draait het in de kern denk ik om in het leven. Door het maken van Verstrikt ben ik mij daar nog bewuster van geworden. Door de hartverscheurende verhalen over suïcidale mensen die steeds dieper in de fuik raakten en in totale eenzaamheid stierven door zelfdoding; door de verhalen van achterblijvers die door hun verlies meer zijn gaan kijken naar de mensen om hen heen en door de vele intieme gesprekken die ik voerde over mijn eigen doodsgedachten, zoals met Ton Baakman.
Nooit zal ik vergeten dat hij bij het afscheid naar mij toekwam, mij een stevige knuffel gaf en zei, terwijl hij mij indringend aankeek: „Als het nou weer grijs wordt in je leven hè, bel me dan. Dat is geen vraag, maar een opdracht.” We kenden elkaar nog maar nauwelijks. Ik vond het zo onmetelijk lief.
Ik heb mensen om mij heen nodig die er voor mij zijn en andersom. We hebben allemaal mensen nodig. Mensen die naar je luisteren zonder oordeel en bij wie je je geborgen weet.
Ik blijf denk ik kwetsbaar, maar hoe meer mooie momenten ik spaar, hoe meer ik mij beschermd voel tegen het wegtrekken van de kleur. En mocht dat toch weer gebeuren: door mijn openheid in Verstrikt zal ik denk ik veel eerder hulp vragen aan de mensen om mij heen.
Mijn werk geeft mijn leven ook betekenis. Zo kreeg ik een mailtje van een dame die een interview met mij had gelezen over Verstrikt en veel in mijn verhaal herkende. „Dit is de eerste keer dat ik contact heb met iemand die ook heeft ervaren wat het is om suïcidaal te zijn”, schreef zij. „En dat voelt heel bijzonder, ontroerend en in zekere zin ook troostrijk. Ik ben nu 79 jaar en ga het denk ik wel volhouden tot het einde zich aandient.”
Ikzelf hoop ik ook. Het leven is soms onuitstaanbaar mysterieus en hard en soms zou ik nog steeds een kat willen zijn, maar er is ook veel moois om als mens voor te leven. En ik wil hier ook voor anderen blijven, want verlies van een dierbare door zelfdoding heelt nooit. In mijn podcast vertelt Ton Baakman dat hij het verlies van zijn moeder, ruim twintig jaar geleden, nog altijd dagelijks met zich meedraagt: „Mijn moeders dood is als een klok die elke dag meetikt, die krijg je nooit weg.”
Rutger Kopland (1934-2012) verwoordt de emotie van verlies krachtig in zijn gedicht ‘Weggaan’: „Weggaan is iets anders/ dan het huis uitsluipen/ zacht de deur dichttrekken/ achter je bestaan en niet/ terugkeren. Je blijft/ iemand op wie wordt gewacht./ Weggaan kun je beschrijven als/ een soort van blijven.”
Vandaag kreeg ik een appje van mijn lieve buurvrouw: „6 dec vier ik sinterklaas hier bij mij thuis met wat samengeraapte lui. Zin om aan te sluiten? Ik maak stamppot.” Ik ga het moment helemaal opslurpen.
Mikko Kuiper
Praten over zelfdoding kan bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon 0900-0113 of www.113.nl.
‘Je bent een topper!!!’, appte Nico. Je wilt niet weten hoe vaak ik dat terug heb gelezen