Hij hield van houtwallen en wildzang
Adolph graaf van Rechteren Limpurg (1931-2019), beheerde bijna het hele buitengebied van Almelo.
Adolph graaf van Rechteren Limpurg had de titel van een edelman, maar de handen van een werkman. „Soms kwam hij terug van een rondje fietsen over zijn landgoed en zagen ze zwart van de aarde”, herinnert Wim Kutterik zich. „Na zo’n ronde belde hij om even door te geven wat hij nu weer had aangetroffen. En of ik dat wel gezien had.” Kutterik is sinds 33 jaar als beheerder en jachtopzichter verbonden aan Huize Almelo.
De heer van Almelo overleed op 15 november 2019, op 88-jarige leeftijd. De laatste dertig jaar van zijn leven stonden in het teken van het familielandgoed, dat bijna het complete buitengebied van de gemeente Almelo bestrijkt.
Al 670 jaar bewoont zijn familie het kasteel en de omliggende gronden. Na het overlijden van zijn vader in 1992 was hij enig erfgenaam van dit historische bezit. Dat hij uiteindelijk in Huize Almelo zou neerstrijken, stond dus vast. Toch bracht hij de eerste vijftig jaar van zijn leven grotendeels elders op de wereld door.
Geboren in een diplomatengezin woonde hij in achtereenvolgens Berlijn, Tokio en Washington.van zijn elfde tot zijn veertiende woonde hij bij een oom in Canada, waar hij op een boerderij het einde van de oorlog afwachtte. Hierna volgde standplaats Caïro, waar hij volgens zijn jongste zoon Christiaan van Rechteren (48) een levenslange liefde voor kunst aan over hield, in het bijzonder uit het Midden-oosten.
Na nog eens twee jaar op een Engelse kostschool wilde de jonge graaf het liefst geschiedenis studeren in Oxford. Maar daar kwam niets van in, weet Christiaan: „Zijn vader stond er op dat hij als Nederlander toch eens een tijdje in Nederland zou wonen.” Een ontgroening bij het Leids studentencorps en een studie rechten volgden. Toch was hij algauw weer weg. Via een Amerikaanse bank in Londen kwam hij in Ecuador terecht, waar hij drie jaar als bankier werkte.
Door een gelukkige privé-investering in een Nederlands bedrijf dat zich in Latijnsamerika wilde vestigen, verwierf hij zich nadien de ruimte om – in de woorden van zoon Christiaan – „precies te doen waar hij zin in had.” Hij volgde een cursus kunstgeschiedenis bij Christie’s in Londen en beheerde in de jaren zeventig een portefeuille panden in de Amsterdamse binnenstad, die hij bij voorkeur zelf opknapte. Waar de rest van Nederland hem in die jaren te benepen en te weinig internationaal georiënteerd was, kwam hij in Amsterdam thuis. Els van Rechteren (83), met wie hij in 1966 in het huwelijk trad: „Heerlijk vond hij dat, die directe Amsterdammers die in plat Jordanees aan de keukentafel sterke verhalen zaten te vertellen.”
Toch begon in de loop van de jaren tachtig Huize Almelo te roepen. Zoon Christiaan: „Terugkijkend kun je zeggen dat alles wat hij daarvóór deed hem hier op had voorbereid. Door zijn onroerend goed wist hij hoe je met ambtenaren, loodgieters en bouw-lui moest omgaan. Door zijn rechtenstudie wist hij hoe je contracten moest opstellen. En door zijn jaren in het bankwezen wist hij alles van financiën en fiscale zaken.”
Zijn brede kennis van zaken stelde hem in staat om iedere notaris, ambtenaar of advocaat met wie hij te maken kreeg te controleren. Zijn betrokkenheid bij het landgoed strekte zich ook uit tot de persoonlijke levens van de circa veertig pachtende boeren op zijn landgoed. Beheerder Kutterik: „Als er ergens ziekte of narigheid was, ging hij meteen langs om te informeren hoe het ging.”
Intussen breidde Almelo zich in die jaren steeds verder uit, en daarbij was het onvermijdelijk dat de gemeente zich steeds meer op het terrein van de graaf begaf. Een geplande fietserstunnel, die van de drie kilometer lange Gravenallee voor zijn kasteel een doorgangsroute zou maken, wist hij te voorkomen. Kutterik: „Toch wist hij ook wanneer verder verzet tevergeefs was. Maar dan kocht hij elders een stuk grond om bij het landgoed te voegen. Zo zorgde hij ervoor dat het landgoed bij het einde van zijn leven niet kleiner, maar juist groter was geworden.”
In jaren van intensivering van de landbouw en permanente stadsuitbreiding slaagde de graaf erin zijn lanen, singels en houtwallen overeind te houden. Met de Natuurschoonwet uit 1928 in de hand overtuigde hij – in een tijd waarin dat nog niet vanzelf sprak – menig boer, politicus en ambtenaar van het belang van bomen en wildzang. Het ontlokte bekende Almeloër Herman Finkers de uitspraak dat „als heel Almelo van de graaf geweest zou zijn, de stad er stukken mooier bij zou hebben gelegen”.
Opzichter Kutterik zou graag bij de uitvaartdienst aanwezig zijn geweest, maar bewees ‘zijn’ graaf de laatste eer door tijdens de dienst de wacht te houden bij het familiemausoleum. Langs de rouwroute – waarvoor de naar de familie vernoemde singel drie uur lang werd afgesloten – stonden wel duizend Almeloërs. „Ik wilde er alles aan doen om de familie de laatste paar honderd meter alleen te laten afleggen. Dat had deze man verdiend.”