Hoe bloedig was de steppeinvasie in de bronstijd?
De ontdekking van grote hoeveelheden ‘steppe-dna’ in bronstijdgraven in West-europa heeft het oude idee van culturele beïnvloeding op zijn kop gezet. Was het dan toch een bloedige invasie? „Die neolithische boeren konden zich prima verdedigen.”
Na het smelten van de Ijstijd (12.000 jaar geleden) en het wortelschieten van de landbouw (8.000 jaar geleden) begint met de bronstijd – circa 4.500 jaar geleden – echt weer eens iets nieuws in Europa. Want tóen ontstonden de eerste Europa-brede culturen. „Het begin van de globalisering!”, zegt David Fontijn. Hij is bronstijddeskundige en hoogleraar archeologie van het vroege Europa in Leiden. „Dan begint een grote Europese uitwisseling van kennis en kunde. De culturen worden eenvormiger. Je kan zelfs zeggen: dan begint ónze tijd.”
De grote vraag is: waardoor werd die nieuwe tijd veroorzaakt? Natuurlijk werd Europa cultureel aangesmeed door de opbloeiende handel in koper en tin waarvan overal het machtige brons (veel harder dan het zachte koper, aanzienlijk plooibaarder dan steen) werd gemaakt. Maar er veranderde veel meer. Vanaf die vroege bronstijd vinden de archeologen óók een nieuwe cultuur in hun opgravingen, vanaf 2800 v Chr. in Oost-europa, en daarna een paar honderd jaar later ook in Westeuropa, uiteindelijk tot Ierland aan toe. Het zijn - genoemd naar hun typerende aardewerk – de Touwbekercultuur en zijn opvolger de Klokbekercultuur. Met hun grafheuvels en vee-economie leken die culturen sterk op culturen die bekend waren uit de steppe van het huidige Rusland en Oekraïne, die Yamnaya-cultuur wordt genoemd.
Een opwindend verband, want inmiddels worden de Yamnaya ook beschouwd als de sprekers van het proto-indo-europees, het begin van de taalfamilie die nu nog steeds door zo’n 95 procent van de huidige Europeanen wordt gesproken, van Ijslands en Portugees tot Russisch en Grieks. Taaleenvormigheid zal de eenheid van Europa versterkt hebben. Ook werd door de Yamnaya waarschijnlijk voor het eerst het paard gedomesticeerd, en mogelijk werd er ook voor het eerst op grote schaal het wiel in gebruik genomen. Zelfs was er op die steppes al een primitieve vorm van brons in gebruik (koper met arseen in plaats van tin), maar die techniek verspreidde zich niet.
De volgende vraag is dan: was die komst van de Touw- en Klokbekers dan een invasie? Of toch vooral culturele invloed? De discussie daarover is in een paar jaar volkomen opengebroken, want recente analyses van paleo-dna uit bronstijdgraven leiden tot gloednieuwe invasie-theorieën. Fontijn: „Wat ik er nu over vertel in mijn doctoraalcollege is totaal anders dan vier jaar geleden.”
De discussie zelf woedt al langer. Want al voor de Tweede Wereldoorlog was die gelijkenis van bronstijdculturen met oostelijke ‘Kurgan’-grafheuvels opgevallen. Toen was de invasietheorie het populairst, maar na 1945 kwam er veel meer aandacht voor culturele beïnvloeding. Ook als potjes veranderen, kunnen mensen die ze bakken best dezelfde blijven – aldus het moderne inzicht. Het voorbeeld van de enorme verspreiding van Amerikaanse cultuur na 1945 – zónder migratiegolf – zette archeologen aan het denken.
Massale migratie uit het oosten
Die lange na-oorlogse vrede op het bronstijdfront is ruw verstoord doordat de nieuwe dna-analyses onmiskenbaar wijzen op massale migratie uit het oosten. De meeste indruk in Europa maakte anderhalf jaar geleden een grootscheepse analyse van de veranderingen in NoordwestEuropa: Groot-britannië, Nederland, Duitsland, Polen, Tsjechië en het uiterste oosten van Frankrijk (Nature ,8 maart 2018).
Een jaar later publiceerde hetzelfde team een onderzoek over paleo-dna uit Spanje en Portugal , waarbij ongeveer dezelfde conclusies werden getrokken (Science, 15 maart 2019). Uit die Iberische cijfers bleek wel dat de klokbekercultuur zich in sommige streken ook zónder veel migratie kon verspreiden. Beide artikelen telden zo’n 100 auteurs, omdat uit het hele gebied archeologen botmateriaal hadden afgestaan voor analyse door het Amerikaanse dna-laboratorium van David Reich. Dat laboratorium speelt door zijn geavanceerde technieken en grootschalige aanpak een vooraanstaande rol in de nieuwe paleo-dna-revolutie.
In de onderzochte graven van de touwof klokbekercultuur ten noorden van de Pyreneeën (ca. 2750-1800 v. Chr) bleken de mannen vrijwel allemaal (84 van 90) drager van een Y-chromosoom van het type R1B-M269, een mannelijke afstammingslijn die ook de steppemigranten in Oost-europa kenmerkt, vanaf 3.000 v.chr. Al die mannen stammen dus in min of meer rechte mannelijke lijn af van de Yamnaya-cultuur die vanaf rond 5.000 v.chr te vinden is in de steppes van Rusland en Oekraïne en daarna westwaarts trekt. Ook in het héle genoom van mannen en vrouwen werd in deze Bekertijd een duidelijke toename van de steppe-signatuur gezien, van nul tot zo’n vijftig procent.
„Écht heel opvallend allemaal”, zegt Fontijn. Op een computer in zijn Leidse werkkamer toont hij een grafiek uit het boek Who We Are and How We Got Here
(2018) van pionier David Reich. Het toont de geschiedenis van het Y-chromosoom in Europa, met een enorme knik rond 5.000 v. Chr. „De huidige Europese mannen stammen af van een heel klein groepje mannen uit precies die tijd”, legt Fontijn de grafiek uit. „Wat is er gebeurd, vijfduizend jaar geleden?” De Yamnaya-expansie kan niet volkomen vriendschappelijk zijn verlopen, schrijft Reich droogjes bij zijn grafiek. „Het is duidelijk dat hier ongewone hiërarchieën en machtsongelijkheden aan het werk waren.”
De derde revolutie
De opkomst van paleo-dna wordt nu al de ‘derde revolutie in de archeologie’ genoemd. De eerdere revoluties waren de opkomst van de zorgvuldig wetenschappelijke archeologie in de 19e eeuw en de komst van de C14-dateringsmethode in de 20ste eeuw. Die paleo-dna-revolutie slaat niet alleen in de bronstijd toe. Ook in kruisvaardersbotten, Romeinse schedels en paleolithische voetbeentjes van denisovamensen baren de resultaten opzien. Maar de schok van de golf steppedna vanuit Oekraïne over bronstijd-europa en ook oostwaarts naar Iran en India lijkt wel grootst. Want hiermee werd ook de huidige signatuur van de Europese en Noord-indiase bevolking gevestigd. Die steppe-signatuur domineert in deze gebieden nog steeds, dit was de laatste grote ‘invasiegolf’ in Europa en Noord-india.
Stammen al die mensen dus af van massamoordenaars? In World Archaeology (online 8 juli 2019) signaleerde een verontruste archeoloog, Suzanne Hakenbeck uit Cambridge, al een sterk groeiende belangstelling van extreem-rechtse en
white supremacists-groepen voor bronstijd-archeologie, die nu ineens de oorsprong en het dna van de beruchte
‘Ariërs’ zou laten zien. Het grote probleem daarbij, zo schrijft Hakenbeck, is dat genetici en archeologen veel te gemakkelijk praten over ‘populaties’ en ‘bevolkingen’. Alsof het gaat om homogene groepen, waar nationalisten en racisten zo graag mee schermen!
Onder de motorkap van het paleo-dna is zo’n ‘bevolking’ in werkelijkheid een menging van een menging van een menging van een menging. Die signatuur is geen totaalanalyse van het hele genoom van drie miljard ‘dna-letters’. De dna-signatuur van een ‘bevolking’ wordt berekend door te kijken naar samenhangende patronen in kleine genetische verschillen (meestal van één basepaar, één dna-letter) op ruim een miljoen plekken (SNP’S) in het genoom. Het gaat om veranderende patronen in de verhoudingen tussen die kleine SNP’S die je alleen met een computer kan berekenen, niet om verschillen in hele genen. ‘Vijftig procent steppe-dna’ betekent niet dat je je halve genoom aan de Yamnaya dankt, maar dat het patroon in die miljoen SNP’S voor de helft lijkt op het ‘klassieke’ steppe-patroon. En ook de ‘bronbevolking’ in Oekraïne en Rusland, die Yamnaya werd genoemd naar het Russische woord voor graf(heuvel), is weer het resultaat van menging van eerdere groepen (uit het huidige Armenië en Iran). Fontijn: „Tegenwoordig spreekt iedereen over dé Yamnaya, terwijl de Russische archeologen – die er het meest van af weten – die culturen nóóit als een geheel hebben beschreven. Het is een complexe verzameling van culturen, geen eenheid, de Yamnaya zijn een modern construct.”
Genetisch schoongeveegd
Vorig jaar werd de discussie vooral op scherp gesteld door de conclusie uit het Nature-onderzoek dat het wel leek alsof na 2450 v. Chr. Brittannië genetisch helemaal was schoongeveegd. De oude Neolithische dna-signatuur (overigens ook ooit ontstaan als menging van lokale jagersverzamelaars-dna en dna van vroege boeren uit Anatolië) is er na 2450 nauwelijks nog terug te vinden. Alle 37 onderzochte Britse bekergraven bevatten daar dna met minstens 90 procent steppe-signatuur – en dus niet alleen het Y-chromosoom.
Omdat de steppe-signatuur in de Britse graven toevallig het nauwst verwant was aan die uit elf bekergraven in het Noordhollandse Oostwoud (2600-1600) kon een Britse krant het onderzoek zelfs samenvatten met de kop: ‘Did Dutch hordes kill off the early Britons who started Stonehenge?’. Het vraagteken in die kop is overigens cruciaal, want over wat er vierduizend jaar geleden in de praktijk van alledag gebeurde wordt in de wetenschap verschillend gedacht, blijkt uit een rondgang langs vier betrokken archeologen.
David Fontijn denkt bijvoorbeeld niet dat er grote bloedbaden zijn geweest. „Ik denk aan andere processen die zo’n omslag in het dna hebben veroorzaakt. Meer het gevolg van een geslepen huwelijkspolitiek over honderden jaren en een nieuwe elite die heel veel nakomelingen kreeg. Misschien ook dat de rijkdom van de grote kuddes die in deze cultuur werden gehouden, hier grote indruk maakten en de nieuwkomers prestige gaven. Vergeet niet dat we vooral graven van de elite terugvinden, we zien in de huidige selectie van paleo-dna echt niet de héle bevolking terug. We moeten nog veel meer paleo-dna-data hebben.”
Fontijn: „En in Nederland vestigden de mensen van de Touwbekercultuur zich op de Veluwe, vaak in leeg land, dat ze door begrazing in feite in een soort steppe met grafheuvels veranderden. De Vlaardingencultuur, in het westen, blijft voortbestaan. Dat wijst niet op oorlog.”
Maar de Zweedse archeoloog Kristian Kristiansen (Universiteit van Göteborg), die zeer actief is in de wetenschappelijke discussie over het steppe-dna, neemt een veel radicaler standpunt in. „Ik zie sowieso aanwijzingen dat er een grote pestepidemie is geweest voorafgaand aan de komst van de steppevolken, die tegen die pest al immuniteit moeten hebben gehad. In Europa moeten toen veel mensen zijn gestorven, voordat de de steppevolkeren kwamen. De migratie zelf voltrok zich vervolgens als een mengsel van vreedzame interactie én moord. Ik denk echt dat we uit die tijd nog wel massagraven gaan vinden op plekken die we nu helemaal niet verwachten. Daar ben ik de afgelopen paar jaar steeds meer van overtuigd
geraakt. Geen grote oorlogen, maar voortdurende kleine agressies. Er waren vanuit die steppe-populaties echt agressieve groepen actief: een soort raiding parties van jonge mannen die vrouwen roofden en de rest doodden. En met meer onderlinge coördinatie dan we nu denken. Te paard gaat communicatie heel snel.”
‘Geen aanwijzing voor strijd’
Archeoloog Harry Fokkens is hoogleraar Europese Prehistorie in Leiden en betrokken bij het paleo-dna-onderzoek in 2018 als beheerder van de Oosterwoud-skeletten. Hij giet koud water op de ideeën uit Zweden: „Achteraf lijkt het een grote omslag, maar in honderden jaren kunnen veel genuanceerde processen óók een groot effect creëren. Neem die grote overgang in Engeland. Met de toenmalige schepen kan dat nooit door een massale invasie zijn ontstaan. Er is ook geen enkele aanwijzing voor strijd. We hebben simpelweg nog veel te weinig gegevens om te weten wat daar is gebeurd.”
Fokkens: „Ook in de gegevens van het paleo-dna zitten nog grote gaten. Juist uit de cruciale eerste helft van de derde millennium voor Christus hebben we heel weinig opgravingsmateriaal. We weten helemaal niet hoe plotseling die omslag is geweest. Ja, er is een kleine groep archeologen die vooral bloedbaden wil zien. Kristiansen hoort daar nu ook bij. Dat wordt een soort geloof, terwijl de feiten niet duidelijk zijn.”
Ook de Leidse archeoloog Quentin Bourgeois benadrukt onze onwetendheid. Zelf is hij nu bezig met een groot onderzoek op de Veluwe naar de grafheuvels van de bekerculturen. „Duidelijk uit grafgiften is dat die steppevolken een martiale machocultuur hadden, maar er is geen enkel bewijs voor marcherende legers, zoals met bijvoorbeeld in de Romeinse tijd de inval van de Hunnen. Tegelijkertijd heeft de komst van een volk zelden zó’n impact op het dna gehad als deze komst van steppevolkeren.”
Bourgeois: „We moeten dan ook echt de enorme tijdsdiepte voor ogen houden. Dit was geen proces van 20 jaar, maar van honderden jaren, duizend! Als de nieuwkomers bijvoorbeeld net wat gezonder waren door het eiwit van hun schapenmelk en daarom net wat meer kinderen kregen, kunnen er ook zonder moord en doodslag grote veranderingen in de dnasignatuur van de bevolking tot stand komen. Maar ook vrouwenroof kan best een factor zijn geweest, daar zijn óók aanwijzingen voor. Dat vrouwengraven de lokale graftraditie volgen, maar de mannengraven al de nieuwe touwbekercultuur. En bij isotoopanalyses op klokbekergraven in Zuid-duitsland is recentelijk gevonden dat daar de vrouwen van buiten dat gebied kwamen terwijl de mannen daar geboren zijn maar als jongemannen een tijd ergens anders hebben geleefd. Er is gewoon niet één verhaal. Ook die pestepidemie kan een rol hebben gespeeld.”
En áls het vierduizend jaar geleden tot strijd kwam, hadden die nieuwe volkeren uit het oosten dan militaire voordelen? Fontijn: „Ik betwijfel het. Die bijlen uit de grafheuvels waar ze beroemd om zijn en die altijd strijdbijlen worden genoemd, zijn in de praktijk gebruikt voor het rooien van bossen en het uitgraven van knollen en wortels, zo blijkt uit de gebruiksporen. Bij het inslaan van schedels krijg je heel andere sporen. En dan nog, de neolithische mensen die er al woonden hadden precies zulke bijlen.”
De paarden zouden een voordeel in de strijd kunnen zijn, aldus Fontijn, „maar of die paarden toen ook al echt beréden werden, is helemaal niet duidelijk. Maar ook als de paarden gebruikt werden om karren te trekken kan die grotere mobiliteit wel een militair voordeel zijn geweest. Al hadden de mensen van hier waarschijnlijk ook karren. Vooralsnog lijkt het me waarschijnlijk dat de boeren hier zich prima konden verdedigen.”
Fokkens ziet wel nog een militair voordeel. „Met de klokbekercultuur worden boogschutters belangrijk. Polsbeschermers, voor bij het schieten, worden een statussymbool. Er verschijnen ook pijlpunten met weerhaken. In de jacht heb je dat niet nodig, dat is tegen mensen.”
Één relevant massagraf is er tot nu toe gevonden, uit het begin van de steppeexpansie, 2800 v. Chr. in Koszyce, Zuidpolen. Vijftien mannen, vrouwen en kinderen, met klappen op het hoofd vermoord én alle met de ‘oude’ neolithische dna-signatuur, terwijl het ‘nieuwe’ steppe-dna al in de graven van een naburig dorpje is terug te vinden. „Fascinerend”, zegt Fontijn, „maar ook een symbool van onzekerheid. We wéten niet wie die mensen gedood hebben, er is geen enkel bewijs. Uit andere tijden zijn ook massagraven, en niemand spreekt daarbij van bloedige invasies.”