Amandelhuisvlijt
Met een kilo amandelen was je best een halfuurtje bezig. Water aan de kook brengen, amandelen erin, even de kook erover laten gaan, afgieten, nootje tussen duim en wijsvinger nemen en met een subtiel kneepje uit z’n bruine velletje laten floepen. De truc was om de amandelen net genoeg te laten afkoelen om niet je fikken te verbranden, maar niet te veel, want hoe kouder ze werden, hoe lastiger te pellen.
Als ik eraan denk hoe mijn moeder en ik elk jaar amandelspijs maakten, ruik ik die weeë, stoffige, zeg maar gerust víeze geur van gekookte bruine amandelvelletjes nog steeds. Maar ik kan ook nog proeven hoe heerlijk zoet en romig die witte, versgepelde, nog een tikkie warme amandelen smaakten. En dat floepje, dat voel ik ook nog steeds. Hoe het scherpe puntje als eerste door het vlies heen brak, waarna de bollere, ronde kant er soepeltjes achteraan gleed.
Een heerlijk, bevredigend gevoel is dat, jeugdsentiment bovendien, en toch koop ik tegenwoordig altijd witte amandelen. Zonde eigenlijk. Van het geld, want bruine amandelen zijn goedkoper dan witte. Maar vooral zonde van de traditie, het was namelijk ook een gezéllig werkje. Onze persoonlijke prelude op de feestmaand. Want het amandelspijs dat wij elk jaar rond eind november in grote hoeveelheden produceerden was natuurlijk bedoeld voor sinterklaas- en kerstgebak. Gevulde speculaas, banketletter, stol, we bakten het allemaal zelf. Vóór onszelf, maar ook om weg te geven. Tja, toen was geluk nog heel gewoon hè.
Amandelspijs wordt het lekkerst als hij een paar dagen rijpt. Als u dit weekeinde een portie maakt, is het donderdag perfect op smaak voor onderstaande, net niet klassieke banketletter. (Wie het liever traditioneel houdt, laat pistachenootjes en oranjebloesem gewoon weg.)