‘Studie mag best iets langer duren’
Meer waardering voor onderwijs, meer flexibiliteit voor studenten, dat bepleit minister Van Engelshoven.
Twee jaarlijkse onderwijsprijzen van elk 2,5 miljoen euro voor „excellente docententeams van hogescholen en universiteiten”. Dat is een van de plannen uit de strategische agenda van minister Ingrid van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, D66) om de hoge werkdruk in het hoger onderwijs te verlagen.
Dat de werkdruk in het hoger onderwijs te hoog is, zal niemand zijn ontgaan. Wetenschappers, verenigd in WOinactie, roepen al maanden om meer geld. Hun klachten: universiteiten barsten uit hun voegen door de enorme groei van het aantal studenten, maar het onderwijsbudget per student is gedaald. Tegelijkertijd was het gevecht om onderzoeksbudget nog nooit zo hevig: van de tien onderzoeksaanvragen, worden er gemiddeld twee toegekend. Jonge wetenschappers hoppen van tijdelijk contract naar tijdelijk contract zonder zicht op een vaste baan. Vorige week kwam de Sociaal Economische Raad (SER) met een dringend advies aan de minister om snel extra te investeren in het hoger onderwijs.
„De band is de laatste decennia heel hard opgepompt, er moet nu lucht uit”, erkent minister Van Engelshoven.
Universiteiten en studenten zullen zeggen: heel fijn minister, dat u onze problemen eindelijk erkent, maar wij hebben geld nodig, geen onderwijsprijs.
„Het gaat niet alleen om geld. Het gaat ook om anders verdelen en anders erkennen. Door de enorme groei van het aantal studenten is er veel meer nadruk op onderwijs komen te liggen. Maar personeel wordt vooral gewaardeerd voor wat ze als wetenschapper voor elkaar krijgen. Wij zeggen nu: meer erkenning voor het onderwijs.”
Van Engelshoven maakte eerder bekend dat ze af wil van de „enorme aanvraagdruk” door geld te verschuiven van externe financiers als NWO (de tweede geldstroom) naar de universiteiten (de eerste geldstroom). Dit jaar gaat het om 60 miljoen, volgend jaar komt daar 40 miljoen bij.
100 miljoen is volgens de universiteiten niet genoeg om op topniveau onderzoek te blijven doen.
„Dat snap ik. We hebben te maken met de Lissabon-doelstelling (de Europese afspraak 3 procent van het bnp te bestemmen voor onderzoek en innovatie, red). Voor Nederland is de afspraak: 2,5 procent. We zitten op 2,18 procent. Dat betekent dat we meer moeten investeren, willen we op het hoogste niveau blijven presteren. Dan heb je het over ongeveer een miljard euro.”
Maar in uw strategische agenda voor de komende vier jaar trekt u er geen cent extra voor uit.
„Tja, ik ben ook een minister die opereert binnen een regeerakkoord. Dat ontslaat me niet van de verantwoordelijkheid te agenderen dat we er nog niet zijn. We zullen opnieuw de discussie moeten openen over extra investeringen.”
Voert u die discussie met uw collega Hoekstra?
„Onderhandelen met je collega’s doe je niet via de krant. Maar nogmaals: we willen aan de top blijven.”
Niemand zal het oneens zijn met die ambitie, maar aan de top blijven is niet gratis.
„Niets is gratis. Maar het begint met de erkenning dat de druk te hoog is opgelopen. Ik geef in mijn strategische agenda de richting aan: meer vaste bekostiging, minder studentafhankelijk en meer gericht op samenwerking.”
Intussen blijven de studentenaantallen groeien: 15 procent erbij in 2024 is de prognose. Kunt u de kwaliteit van het onderwijs nog waarborgen?
„15 procent is veel. Maar we zien universiteiten groeien terwijl veel hogescholen krimpen. Steeds minder vwo’ers kiezen voor het hbo. Het is noodzakelijk dat hogescholen en universiteiten beter gaan samenwerken. Ook hier is de bekostiging van instellingen een belemmering. Als elke student extra geld oplevert, ga je niet snel tegen een student zeggen: jij bent beter op je plek bij de buren. Dat moet veranderen. Studenten moeten soepeler kunnen overstappen, met behoud van studiepunten. Er moet veel meer ruimte komen voor iedere student om zijn eigen pad te kiezen. We moeten het dan ook niet erg vinden als dat soms iets langer duurt.”
Dat lijkt een breuk met het rendementsdenken.
„In het verleden ging het te veel over rendement. We willen iedere student een eerlijke kans geven een diploma te halen, ook als het langer duurt.”
Maar de druk die studenten ervaren zou voor een deel kunnen komen doordat ze meer moeten lenen. De discussie over het leenstelsel zie ik niet terug in de strategische agenda.
„U zegt het zelf al: ‘zou kunnen’. Stress en druk bij studenten ligt niet alleen aan het leenstelsel. De discussie of de basisbeurs terug moet komen, is een discussie voor een volgende formatie. Intussen wordt het stelsel wel geëvalueerd. Op basis daarvan kunnen we aanpassingen doen.”
U schrijft in de strategische agenda: „Nu even geen Haagse ideeën maar doen wat nodig is om meer rust en stabiliteit te brengen”. De SER zegt: er moet nú iets gebeuren. „Wat ik heb willen zeggen, is dat er niet weer een stortvloed van ideeën vanuit Den Haag over het veld moet worden uitgestort. We hebben een heel goed stelsel, maar het loopt tegen zijn grenzen aan.”