Reconstructie van de taal in Rotterdam, in de elfde eeuw
Peter-Alexander Kerkhof maakte een reconstructie van de taal die in de elfde eeuw werd gesproken in het toenmalige ‘Rotterdam’.
‘Hoe klonk het Oudnederlands in elfde-eeuws Rotterdam?’ is de ondertitel van het animatie-filmpje Taal in Rotta. Het werd onlangs online gezet door de afdeling Archeologie van de gemeente Rotterdam. Inmiddels hebben er bijna tweehonderdduizend mensen naar gekeken.
Je ziet het alledaagse leven in Rotta, de Frankische nederzetting waar later de stad Rotterdam uit ontstond. Een voice-over geeft commentaar, in onvervalst Oudnederlands.
Voor het eerst is een minutenlange gereconstrueerde tekst in het Oudnederlands (niet verwarren met het Middelnederlands) te zien en te horen. Die tekst werd geschreven en ingesproken door Peter-Alexander Kerkhof van de Universiteit Leiden. Hij is gespecialiseerd in Oudgermaans.
Veel Nederlanders hebben wel eens iets gelezen in het Middelnederlands, het Nederlands van de 13de, 14de en 15de eeuw. Van het Oudnederlands, uit de periode van 600 tot 1150, kennen de meeste mensen alleen dat ene zinnetje: „Hebban olla vogala...”
Er is weinig over uit die periode – losse woorden en losse zinnetjes in Latijnse teksten. Maar ook, gelukkig: twee langere teksten, allebei uit kloosters. Een vertaling van een stuk of twintig psalmen: de Wachtendonckse Psalmen (9de of 10de eeuw). En een vertaling van het Hooglied plus theologisch commentaar daarop: de Leidse Willeram (11de eeuw).
Kerkhof heeft zijn reconstructie gebaseerd op de taalvariant waarin de Wachtendonckse Psalmen geschreven zijn. Het eerste wat opvalt als je de tekst hoort en leest (het filmpje is ondertiteld), zijn al die prachtige volle klinkers. Betalen was in die tijd nog: bitalon. Die i spreek je uit als: ie. Opgeworpen was: opgiworpon. Vochtiger: vuhtigaro. De u spreek je uit als: oe.
In zinsverband ziet dat er zo uit: „Wi gihugun ons vilo wala huo wi thie keisar ut Ostfrankon gislagon haddon.” We herinneren ons heel goed hoe we de keizer uit Oost-Frankenland verslagen hebben.
Waarom zijn al die mooie volle klinkers uit het Nederlands verdwenen? Kerkhof: „Dat is een ontwikkeling die alle talen in Noordwest-Europa in de elfde of twaalfde eeuw hebben ondergaan. Taalkundig kunnen we heel goed begrijpen waarom dat gebeurde. In het Germaans kreeg in ieder woord één lettergreep een heel sterk accent. Dat leidde tot het afzwakken van de andere lettergrepen.”
De u is de zwakste klinker
Bitalon werd dus betalen, wat we tegenwoordig uitspreken als butaalu. De ‘u’, die we spellen als ‘e’, is de zwakste klinker van het Nederlands, de klinker die het minst moeite kost om uit te spreken.
Tegelijk daarmee zijn veel uitgangen verdwenen. Het Oudnederlands had werkwoorden en zelfstandige naamwoorden met nog net zoveel uitgangen als bijvoorbeeld het Latijn en het Grieks. Men werkte nog met naamvallen. „Hiera sint vilo visko”, wordt ergens in het filmpje gezegd: Hier zijn veel vissen. De -o in visko is de uitgang van de tweede naamval meervoud. Vilo visko is dus letterlijk: veel van vissen.
Alle schepen die langs het dorpje Rotta varen moeten „tolne bitalon themo gravin Thiederike”: tol betalen aan graaf Diederik. De -in in gravin en de -e in Thiederik zijn uitgangen van de derde naamval, ze geven aan dat het om een meewerkend voorwerp gaat: aan...
Het Oudnederlands kende ook nog een bijzondere medeklinker: de th, die nog in het Engels bestaat. Het was Thiederik en niet Diederik, en thu ( jij) en niet du, en thorp en niet dorp.
Hoe weten we dat het zo heeft geklonken? „Vooral uit de spelling”, zegt Kerkhof. „Ze schreven dat toen ook al met th. We hebben dat vergeleken met wat we over andere Germaanse talen weten en met de spelling van die andere talen die in dezelfde schrijftraditie stonden. Als je die puzzelstukjes bij elkaar legt, kom je tot de conclusie dat die th staat voor de ‘tee aitch’.
Ook bijzonder is de tweeklank ‘uo’, die je uitspreekt door een oe over te laten gaan in een o. Dus: oe-o. Muos was voedsel, huova was hoeve. Kerkhof heeft de tekst zo geschreven dat hij er vrijwel alleen woorden in gebruikt die zijn overgeleverd in de beperkte hoeveelheid tekstmateriaal die er is. Op basis van dat materiaal is vijftien jaar geleden een wetenschappelijk woordenboek gemaakt, met 4.500 trefwoorden. In diezelfde tijd is ook de grammatica van het Oudnederlands gereconstrueerd. Kerkhof probeert al die kennis bij een groter publiek onder de aandacht te brengen.
„In een enkel geval heb ik een woord ontleend aan het Vroegmiddeleeuws Woordenboek, dat de woordenschat van 1170 tot 1300 beschrijft. Als zo’n woord ook bekend was uit het Oudhoogduits en het Oudengels, had ik er geen probleem mee om het in de tekst te gebruiken.” Uiteraard met inachtneming van de klankeigenaardigheden van dat Oudnederlands.
Kerkhof heeft in de tekst ook een paar woorden gebruikt die we nu helemaal niet meer hebben. Hiwiski: familie, gezin (verwant aan: huwen). Gunthvanon: krijgsbanieren. En heriban: heerban, wat wil zeggen: dat je dienst moest nemen in het leger van de landsheer.
Waar nu de metropool Rotterdam ligt, werd trouwens tot in de tiende eeuw nog Fries gesproken. In het filmpje zegt de voice-over: „Er waron hiera liudi thie thia Vresono tala sprakon.” Vanuit het rivierengebied en de Veluwe kwamen er vervolgens ook Franken naar de kust. Friezen en Franken hebben daar misschien een tijdje naast elkaar gewoond. Uiteindelijk verdween de Friese taal daar (het Oudfries). Het Nederfrankisch, de taal die we nu het Nederlands noemen, won het.