Een roadtrip van Brussel naar Milaan
Gaat Europa weer van het slot? Met een weekvoorraad aan muesli, yoghurt en soep in blik reisde correspondent Tijn Sadée langs slagbomen, verlaten campings en lege stranden. ,,De rust is weldadig, maar financieel is dit een ramp.” Op verkenningstocht door
Ik kijk naar de lege koffer, bedekt onder een laagje stof, in de hoek van mijn Brusselse werkkamer. Kan ik er als verslaggever weer op uit? Ik wacht op de start van een zoveelste videocall waarin we worden bijgepraat over de verschillende standpunten van Europese ministers. Weken achter elkaar horen we tegenstrijdige berichten. Het ene land belooft zus, het andere zo, en het land ertussen staat op de rem.
Maar plots lijkt het snel te gaan. Spanje gaat op 1 juli open. Italië wil ‘in het beste geval’ al op 3 juni van het slot. En ook de Grieken verwelkomen toeristen weer. Het zijn nog slechts ambities, ‘als de omstandigheden zich gunstig blijven ontwikkelen’, maar toch.
Het redden van het zomerseizoen is vooral voor de Zuid-Europese landen economische prioriteit nummer één. En na maanden lockdown snakt de Europeaan naar bewegingsvrijheid.
Hoe gaat de uittocht er in dat ‘beste geval’ uitzien, zolang onzeker blijft welke obstakels je onderweg tegenkomt? Als Nederlander je tent opzetten in Oostenrijk mag vanaf 29 mei, maar een tussenstop op een Duitse camping kan pas na 15 juni. Dan maar vliegen? Luchtvaartmaatschappijen kijken de kat uit de boom. De herstart van vakantievluchtschema’s loont pas als genoeg toeristen het weer aandurven.
EU-landen stemmen beleid niet op elkaar af, het is „gekmakend”, klagen ondernemers in de toerismebranche. En ze houden hun hart al vast voor de gevolgen van een eerste uitbraak van het virus op een camping of in een hotel – gaat alles dan weer potdicht? Of moeten zij een zomerseizoen lang voor politie spelen, jagend op gasten die weigeren hun mondkapje op te zetten als ze van de tent naar het sanitaire blok wandelen?
Op 15 mei besluit ik de proef op de som te nemen en laad de kofferbak vol. Vrij reizen kan dan alleen nog op basis van ‘werkurgentie’. Ik verzamel eerst dagenlang documenten: een opdrachtbrief van de krant en ondersteunende attesten van Nederlandse consulaten in Europa. Ze bieden geen enkele garantie want „aan grensovergangen heerst totale willekeur”, klinkt de waarschuwing. En wist ik al dat de meeste restaurants en hotels onderweg nog gesloten zijn?
Ik stippel een toeristische route uit: een rondje door Europa over transitwegen en door landen waar veel Nederlanders graag vakantie vieren. En ik maak een boodschappenlijst, zodat ik op het ergste ben voorbereid.
Zeven liter yoghurt. Check.
Twee pakken muesli. Check.
Vijf liter soep. Check. Slaapzak, handgel, zaklamp, opladers. Check.
Bestaan ze nog, die iconisch blauwe ‘campingaz’-branders? Check.
Ik kan op pad.
Mijn reis begint in Brussel. Een paar kilometer voor de grens met Luxemburg doe ik snel een mondkapje voor. Ik voel de nervositeit van een groentje op zijn eerste reis naar het buitenland, en het zal me toch niet gebeuren dat het híer al fout loopt. Ik zal de douaniers laten zien dat ik reizen in coronatijd serieus neem.
Aan de andere kant van de weg hebben de Belgen voor verkeer vanuit Luxemburg een grensfuik opgetuigd: afzettingen, wat betonblokken, een legertent.
Maar voor mij, de andere kant opreizend, geldt vrije doorreis. Geen agent of slagboom te bekennen. Twee Beneluxlanden, verschillende grensregimes, dat belooft wat voor de rest van mijn reis.
Een uur later sta ik aan de Moezel in het Luxemburgse Schengen. Hier werden een kwart eeuw geleden de handtekeningen gezet onder het akkoord van de douanevrije Schengenzone. „Jonge Europeanen weten niet eens dat Schengen een stadje is”, zegt Martina Kneip van het plaatselijke Europamuseum dat weer open is. „Zij zien vrij reizen als een vanzelfsprekendheid. Schengen? Wat is dat?”
Voor Kneip was het „een nachtmerrie” toen de brug over de Moezel tussen Luxemburg en Duitsland plots dicht ging. In deze grensregio wonen en werken mensen „die niet eens meer weten welke nationaliteit ze hebben”, zegt burgemeester Michel Gloden. Hij heeft nog een restje Moezelwijn in de fles, overgebleven van de feestelijke plechtigheid eerder die dag, toen de ministers van Buitenlandse Zaken van Luxemburg en Duitsland de grens weer open verklaarden. Er gingen weken van politieke spanningen tussen de ‘soepele’ Luxemburgers en de ‘strenge’ Duitsers aan vooraf. „Maar nu kunnen we ons leven weer oppakken”, zegt Glo
den die de wijn uitschenkt. „Dit moeten we vieren, voor zolang het duurt.” Hij wijst naar een grijze boei in het water. „Dat is het officiële drielandenpunt. Achter de boei begint Frankrijk, maar de Fransen houden hun grens voorlopig dicht.”
De Nederlandse campingbaas Judith Koopmanschap is alleen met haar hond. Ik ben haar eerste en enige gast op camping Um Bierg. „Hier mogen de campings weer open, maar mijn vaste Nederlandse gasten durven het nog niet aan. België, waar ze normaal door heen reizen, doet moeilijk. De Belgen openen de grens alleen voor ‘essentiële verplaatsingen’.
Gebruik van sanitair op de camping mag nog niet, zolang onduidelijk is welke virusbestendige maatregelen gaan gelden. Schotten tussen de was- en pisbakken? „Ik word er rebels van”, zegt Koopmanschap. „Ik riskeer een boete van 4.000 euro als een gast een douche neemt. Maar doe ’t maar vóór acht uur, dan ligt elke agent nog op één oor.”
De volgende nacht, in een vrijstaand chalet van vrienden op het Nederlandse Landgoed Geijsteren aan de Maas, lig ik uren wakker. Die ochtend zal ik worden getest op corona bij Pro Health Medical in Nederweert. Zónder een uitslag ‘negatief’ kom ik namelijk Oostenrijk niet in. Heb ik ’t? Ik nies veel. Hooikoorts? Komt het door de airco in de auto?
Pro Health-directeur Theodoor Scheepers ziet het angstzweet op mijn voorhoofd en legt op kalmerende toon de procedure uit. „Ik begin met een wattenstaafje in de keel, dat is vervelend.” Zijn jonge assistent maakt het wat spannender: „Het gaat voelen alsof je moet kokhalzen.”
Scheepers begint daarna met het aanbrengen van een staafje in mijn rechterneusgat.
Er volgen zeven lange uren van wachten op de uitslag. Ik dood de tijd aan een kanaal in de buurt. En ik probeer me voor te stellen hoe het zou zijn als ik nog een paar jengelende kinderen op de achterbank had zitten. Gelukkig val ik in slaap.
In de namiddag meld ik me weer bij Scheepers’ lab.
‘Negatief ’!
Ik schrik van mijn eigen euforie – ik zou Scheepers willen omhelzen, maar dat mag niet. Op het Oostenrijkse ‘Anlage B’-formulier, dat ik van tevoren heb uitgeprint, vult hij de testgegevens in en zet zijn handtekening eronder. Hij geeft me ook nog de uitslag mee in het Engels. „Je weet maar nooit. Elk land heeft z’n eigen regels, in dit dossier is een verenigd Europa afwezig.”
„Gezelliger is ’t er niet op geworden”, zegt trucker Eric Dekker van Kool Transport. Op een Autohof pal over de grens wijst hij naar zijn cabine. „Ik zit er veel in m’n eentje te eten. Als truckers houden we elkaar op afstand.” De Duitse wegrestaurants mijdt Dekker. „Weinig te krijgen en ongezellig, met die mondkapjes op.” Soms heeft hij geluk, als de in coronatijd populair geworden app Truckfly aangeeft dat er op zijn route een restaurant open is. „En anders warm ik wat op, op m’n kookplaatje.”
Ik rijd verder in het kielzog van vrachtwagens met Poolse, Roemeense en Litouwse nummerplaten. Nederlandse personenauto’s kom ik die dag en de dagen erna niet meer tegen. Alleen op de ringwegen rond steden wordt het wat drukker, maar verder heb ik het Europese wegennetwerk bijkans voor mezelf.
In Vulkanland, in het Duitse Eiffelgebergte, ga ik de weg af en test op een idyllisch plekje, met uitzicht op een lieflijk dal, mijn gloednieuwe ‘campingaz’. De geur van butaan! Meteen zie ik mezelf weer zitten, jaren zeventig, ingeklemd tussen zussen en broer, plakkerig. 33 graden. Auto zonder airco. Naast de handrem het vertrouwde houten kokertje met marken, lires en francs. Gedoe aan de grens, een strenge douanier en kibbelende ouders. ‘Waar had je die paspoorten nou gelaten?’ ‘Die heb jíj toch in je zwartleren heuptasje?’
In het hotel in Ulm zijn ze blij als ik ’s avonds arriveer. „We hebben nog een tweede gast. U bent niet alleen.” Duitse humor.
Het is een van de weinige hotels die voor ‘essentiële’ reizigers weer open mogen. Ze hebben de noodzakelijke maatregelen getroffen. Overal, in de lift en op de gangen, staan bussen handgel en ontsmettingsdoekjes.
Maar aan een ontbijtbuffet doen we niet meer, zegt de receptioniste. „Te gevaarlijk. Als u wakker wordt staat er een blad met koffie en broodjes voor uw deur.”
Ulm aan de Donau is de stad van de Schwaben, van wie er in de achttiende eeuw tienduizenden stroomafwaarts reisden naar landen als Hongarije. Daar vestigden de Donauschwaben zich als timmerlui en wijnbouwers. Driehonderd jaar later stopt de bewegingsvrijheid van de Ulmers halverwege de rivier.
„Aan de overkant van de Donau is het Neu-Ulm, dat ligt in deelstaat Beieren”, zegt serveerster Sabrina van het ‘Huis van de Schippers’. „Daar gelden strengere regels, de mensen durfden nog amper de rivier over te steken naar ons.” Ulm ligt in deelstaat Baden-Württemberg. „Hier nemen we het minder nauw”, zegt Sabrina, gehuld in een Schwäbisch-folkloristische jurk met strik. Ik ben haar enige klant. Ze trekt haar mondkapje af en steekt een sigaret op. „Tsja, die mondkapjes. We spelen dat spel maar mee.”
Vlak voor de grens met Oostenrijk zet ik koffie in de berm, eet yoghurt met muesli, en check voor een laatste maal mijn documenten. Anlage B natuurlijk bovenop! De douanier, mondkapje op, kijkt met een schuin oog, ziet het vakje ‘negatief’ aangekruist, en groet me vriendelijk, „Wiederschauen!”
De geplande tussenstop aan de Mittstätter See, in het hotel van het Nederlandse stel Marry en Alex Oosterom, moet ik afzeggen, want ik wil nog voor het donker over de Brennerpas.
Vanuit de berm bel ik Marry. Ze bereiden zich alvast voor op het nieuwe, virusbestendige vakantiegevoel dat ze hun klanten in de toekomst willen bieden. „We hebben gelukkig een grote tuin bij het hotel, afstand houden is makkelijk. Mondkapjes worden verplicht in de hotelreceptie.”
Oostenrijk overweegt vanaf 15 juni
Ieder land ging voor z’n eigen hachie. In coronatijd bestaat de EU niet
Marry Oosterom hoteleigenaar
» weer toeristen binnen te laten. Maar wélke toeristen? Nederlanders en Duitsers zien ze weer graag komen, die hebben veel te besteden. Ook de grensovergangen met Tsjechië en Hongarije worden versoepeld. Uit die landen komen veel goedkope werknemers die onmisbaar zijn in de Oostenrijkse toeristenhotels en ziekenhuizen. Maar de grens met Italië, volgens Oostenrijk nog altijd een ‘risicoland’, blijft op slot.
„Toen de crisis uitbrak dachten wij: gelukkig, we hebben de EU.” Dat viel tegen, zegt Marry Oosterom. „Ieder land ging voor z’n eigen hachie. In coronatijd bestaat de EU niet.”
Op de Brennerpas hebben de Italiaanse grenswachters er vanavond kennelijk geen zin in, ze komen hun kot niet uit, en ik zet opgelucht de daling in over één van Europa’s mooiste snelwegen, op weg naar het Gardameer. Raampje open, de geur van cipressen.
„De eerste toerist!”, kraait een aangeschoten Italiaan als ik in Torbole mijn auto parkeer. Met zijn vrienden viert hij de opening van de wijnbar aan de oever van het meer. Bij iedereen hangt het mondkapje op halfzeven, bungelend onder de kin. Als de carabinieri langs rijden gaan de kapjes even op en weer af.
Rond het Gardameer, paradijs voor windsurfers, fietsers en klimmers, leeft iedereen van toerisme. Van de autoriteiten mogen de hotels weer open, maar bij gebrek aan gasten zijn overal de lichten uit. Ik bereid me al voor op een nacht in de auto, maar ik heb reporters luck: ik word voorgesteld aan de Italiaanse Allessandra die met haar Nederlandse echtgenoot Mikel Slijk Casa Nataly uitbaat. Een fles wijn later loop ik achter Slijk aan naar mijn kamer in de lege Casa. Het wordt een illegale overnachting, want Slijk heeft de verplichte aanpassingen nog niet uitgevoerd. Hij wijst in de gang naar de boekenkasten en rekken met toeristische folders. „Alles moet weg, de papierversnipperaar in. Straks mogen alleen nog geplastificeerde folders, en die moeten we dan elke dag schoonmaken met een desinfecterend sopje.” Slijk slaakt een diepe zucht. „Dit seizoen is verloren. Maar we overleven het wel, in Italië leer je improviseren.”
„Ga naar Verona, daar is nog wel wat levendigheid”, zegt Lorenzo Tonelli die samen met zijn broer Matteo in Torbole camping Al Porto runt. Ze waren in februari al bezig met de reserveringen voor de volgende zomer, die van 2021. „Het zit hier altijd bomvol.” Nu zijn de broers de enigen op de camping. Iedereen heeft geannuleerd. „De rust is weldadig”, grijnst Matteo, aan de rand van het lege zwembad. „Maar financieel is dit een ramp.” Naar Verona dan maar? Op een leeg terras tegenover de Arena, wereldberoemd vanwege de uitvoeringen van Verdi’s opera’s, serveert ober Marco een straffe espresso. Zijn baas lijkt weggelopen uit een Italiaanse filmklassieker. „Geen Aida dit jaar”, zegt hij met hese stem. De Arena heeft het volledige zomerprogramma afgelast. „Geen opera’s, geen toeristen, geen omzet.” Marco blijft er gelaten onder. „Cosa
puoi fare?” Wat kun je er aan doen? Neef Paul stuurt vanuit Milaan een bericht. „Kom je nog? We hebben een restaurant gereserveerd!” Op 7 maart zou hij ‘even op en neer gaan’, om in Milaan zijn vriendin Olga te zien. En toen ging Europa op slot. Sindsdien leven ze op 40 vierkante meter.
Drie uur later ontmoeten we elkaar voor de kathedraal in hartje Milaan. Achter zijn mondkapje schuilt een stevige lockdown-baard. „Niemand gaat hier nog de deur uit zonder kapje”, zegt Paul. „Je went er aan. Maar ik ben benieuwd wat er gebeurt als de eerste hittegolf komt.”
Op een terras krijgen we alle drie een thermopistool tegen ons voorhoofd. Pas daarna mogen we iets bestellen. „36 graden. „Benvenuto! Welkom!”
Verderop in restaurant La Fettunta, in de posh wijk waar je anders maanden van tevoren een tafel moet reserveren, zijn we een van de weinige gasten. En daar is het thermopistool weer. Opnieuw alle drie exact 36 graden.Iedereen weet dat het onzin is. Veel virusdragers vertonen geen symptomen, zoals koorts.
Mont Blanctunnel
Op de grensovergang voor de MontBlanctunnel doen de Fransen moeilijk. De agent draait elk document drie keer om. Ze loopt er mee naar collega’s voor overleg en verdwijnt dan in haar hok. Het duurt een kwartier. Dan komt ze naar buiten met een document dat ik nog niet ken. „Waarom heeft u deze niet bij u?” Ze overhandigt me een reisattest dat ik had moeten downloaden op de website van het Franse ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarop had ik de noodzaak van mijn reis moeten aankruisen. Maar ze matst me. „Zet je handtekening maar. Het is een etmaal geldig.”
Ik rij langs pittoreske dorpjes en door heuvelland bezaaid met stenen villa’s met zwembad – populair onder Nederlanders die zich een tweede huis kunnen veroorloven. Die beklaagden zich de afgelopen weken: waarom mogen wij ‘ons’ Frankrijk niet in? Het gras moet gemaaid, de heg moet geknipt! „Wij vormen amper een risico”, schrijft de gepensioneerde Nederlander Hans Altevogt die een tweede huis heeft in de Dordogne. Hij heeft gehoord van mijn verkenningstocht en stuurt me een mail. „Wij vertonen geen massatoerismegedrag en bezoeken alleen de lokale winkels. Misschien wel een luxeprobleem, maar toch.”
Krap twee maanden geleden hadden Nederlandse diplomaten in de haven van Marseille hun handen nog vol aan de repatriëring van Nederlanders op een cruiseschip waar coronabesmetting was geconstateerd. Nu vragen Nederlanders politieke en diplomatieke steun om de weg vrij te maken naar hun tweede verblijf.
Bij aankomst in de Bourgondische wijnstad Beaune, de laatste stop op weg naar huis, is de keuze beperkt. Een afgelegen golfhotel, of een misantropische hotelbunker waar Michel Houellebecq zijn vingers bij zou aflikken.
Toch maar dat golfhotel. Op de gang staat een uur later onder een matzilveren stolp mijn boeuf bourguignon. Daarna verlaat de eigenares het hotel. „U bent hier alleen.” Ze laat haar mobiele nummer achter, „voor als er iets vreemds gebeurt vannacht.” Maar ik hoef me volgens haar geen zorgen te maken. „Er gebeurt hier op dit moment eigenlijk helemaal niets.”