Die wilsverklaring voor euthanasie is er met een reden
De wet stelt niet de eis dat op een wilsverklaring vooraf nog actuele instemming moet volgen, schrijft Govert den Hartogh.
Het arrest van de Hoge Raad over een euthanasie bij een diep-demente patiënte op basis van een schriftelijke wilsverklaring heeft in de pers veel kritiek gekregen, in NRC onder meer van Maxim Februari en Rosanne Hertzberger. Voor een deel heeft de Hoge Raad dit aan zichzelf te wijten omdat het arrest is geformuleerd in bewoordingen die voor een juridische leek vrijwel niet te begrijpen zijn. Zo zegt de Hoge Raad dat de patiënte in deze casus „haar wil niet meer kon vormen of uiten”. In veel commentaren wordt daartegen ingebracht dat patiënten in een gevorderde staat van dementie dat nog wel degelijk kunnen. Bij deze patiënte die kon uitleggen dat ze nog niet dood wilde omdat ze immers niet ziek was, was dat ongetwijfeld ook het geval.
In een maatschappelijk zo omstreden problematiek had de Hoge Raad in gewone taal duidelijk moeten maken dat deze patiënte natuurlijk de wil kon uiten die zij op dat moment had – mogelijk een kwartier later al niet meer – maar dat die wilsuiting geen gezag kon hebben, omdat zij gewoon niet wist waar ze het over had. Zoals veel demente patiënten wilde ook deze patiënte steeds naar huis, waaronder zij het huis van haar ouders verstond die waarschijnlijk al tientallen jaren overleden waren. Zo’n patiënt wil zeker iets, niemand zal dat ontkennen. Alleen slaat die wil nergens meer op.
De kritiek komt voor een deel ook daaruit voort dat veel commentatoren niet de moeite hebben genomen om kennis te nemen van de relevante feiten. Iedereen die nu nog suggereert dat deze patiënte zich tegen de euthanasie ‘verzette’ verraadt zichzelf op dit punt. Ook het bagatelliseren van het lijden van de patiënte wijst op elementair gebrek aan kennis van het dossier.
Daar komt dan vaak bij dat niet iedereen lijkt te snappen wat de taak van rechters in een democratische rechtsstaat is. Veel critici zijn op morele gronden van mening dat de Hoge Raad had moeten eisen dat euthanasie op basis van een verzoek dat vooraf in een schriftelijke wilsverklaring is neergelegd, alleen kan worden uitgevoerd als de betrokkene nog steeds vierkant achter dat verzoek staat. Maar die eis staat niet in de wet, en wie het parlementaire debat over de wet leest moet vaststellen dat de wetgever die eis uitdrukkelijk niet wilde stellen. Het euthanasieverzoek vooraf komt in de plaats van een actueel verzoek, en een actueel verzoek is dus niet meer nodig.
Ook als dit ethisch gezien een problematisch standpunt zou zijn, zou geen rechter de vrijheid hebben om het naast zich neer te leggen. Dat heeft dan ook geen van de andere instanties die zich met deze zaak hebben beziggehouden – toetsingscommissie, twee tuchtcolleges, openbaar ministerie, rechtbank, procureur-generaal bij de Hoge Raad – gedaan. Ongeacht of ze vonden dat de beslissing van de arts in deze casus door de beugel kon of niet. Als dit standpunt een stap is op een hellend vlak, zoals Hertzberger zaterdag schreef, dan is die stap al in 2001 gezet, toen de euthanasiewet werd aangenomen.
De juridische discussie is beëindigd als de hoogste rechter heeft gesproken, de ethische discussie natuurlijk niet. Ook in die voortgaande ethische discussie herhalen critici voortdurend hetzelfde argument. Bij kankerpatiënten, aldus het argument, is het heel normaal dat zij hun ideeën over euthanasie in de loop van hun ziekte aanpassen. ‘Als ik incontinent word en mijn billen door een vreemde moeten worden gewassen, dan wil ik dat niet meer meemaken.’ Maar als het eenmaal zover is, dan accepteren ze die hulp toch, met meer of minder gratie, en willen alsnog doorleven. Dat wordt een ‘response shift’ genoemd. Die zou ook plaats vinden bij diep-demente patiënten met een wilsverklaring die aangeven niet dood te willen.
Zijn die situaties inderdaad vergelijkbaar? Die kankerpatiënten hebben nog steeds voldoende begrip van de situatie waarin ze verkeren, misschien wel een beter begrip dan toen ze er alleen nog maar op anticipeerden. Patiënten in een gevorderd stadium van dementie hebben daarentegen ieder begrip van de situatie waarin ze verkeren verloren, en daarmee ook het vermogen om op die situatie nog min of meer adequaat te reageren. Het is precies dat fatale onvermogen dat voor de meeste opstellers van een wilsverklaring de reden is om te willen dat het niet zo ver komt. Dat waardenpatroon heeft de patiënte niet door reflectie op haar ervaringen aangepast, het is haar door het verlies van haar geestvermogens ontglipt. Een testament is ook niet ongeldig omdat de wil die daarin is uitgedrukt verdwenen is.
Vrijwel iedere schriftelijke wilsverklaring bevat ook een verbod van alle medische handelingen die een ander doel hebben dan het lijden te verlichten, in het bijzonder behandelingen die het leven verlengen. Zo’n verbod is voor artsen bindend en het is alledaagse praktijk om het te respecteren. Maar als het ‘response shift’-argument zou kloppen, zou het ook op zo’n behandelverbod van toepassing zijn. Daar hoor je niemand over. Artsen die geneigd zijn het argument krediet te geven zouden zich moeten afvragen of zij de patiënte in deze casus, als zij longontsteking had gekregen, ‘in haar eigen belang’ antibiotica zouden hebben toegediend, ongeacht wat daar in haar wilsverklaring over stond.
Het is niet niks om het leven te beëindigen van een patiënt die op dat moment daar niet om vraagt en die niet begrijpt wat er gebeurt. Maar het is ook niet niks om een patiënt die deze levensfase had willen overslaan en ernstig lijdt nu hij daar toch in is beland, aan zijn lot over te laten. Het komt er op aan dat dilemma onder ogen te zien en het niet met drogredenen uit de weg te gaan.
Het is niet niks om het leven te beëindigen van een patiënt die de situatie niet begrijpt