Naar een nieuwe sociale architectuur
De sociale woningbouw zit in het slop. Dat heeft ook gevolgen voor de architectuur. Jonge architecten krijgen minder kansen en voor experimenten is weinig ruimte.
De teloorgang van de sociale woningbouw in Nederland is een aangekondigde ramp. Toen het kabinetRutte II in 2013 de verhuurdersheffing instelde, een belasting van nu ongeveer twee miljard euro per jaar voor eigenaren van huurwoningen, klonk ook in deze krant de voorspelling dat dit ten koste zou gaan van de wereldberoemde Nederlandse sociale woningbouw.. Deze voorspelling is uitgekomen: bouwden de woningbouwverenigingen in 2013 nog 30.000 sociale huurwoningen, in 2018 waren dit er nog maar zo’n 12.000. In totaal hebben de corporaties de afgelopen zeven jaar bijna 100.000 minder woningen gerealiseerd dan ze zonder extra belasting hadden kunnen bouwen. Omdat de woningbouwverenigingen, op sterk aandringen van de achtereenvolgende kabinettenRutte, de afgelopen jaren ook nog eens vele duizenden woningen hebben verkocht, daalde het totale aantal socialehuurwoningen met 110.000 tot iets meer dan twee miljoen.
Acht jaar geleden presenteerde het kabinet-Rutte II de verhuurdersheffing als een tijdelijke crisismaatregel, bedoeld om het begrotingstekort te verkleinen. Maar tijdelijk bleek buitengewoon permanent: zelfs toen een meerderheid van de Tweede Kamer onlangs een motie aannam om de heffing af te schaffen, bleef de extra belasting op huurhuizen gehandhaafd.
De verhuurdersheffing was dan ook niet zozeer een crisismaatregel als wel het sluitstuk van de liberalisering van de Nederlandse woningmarkt in de afgelopen vijfentwintig jaar. De verhuurdersbelasting die de woningbouwverenigingen met hun omvangrijke woningbezit hard trof, was een goed vermomde, ideologische maatregel. Achterliggend idee van vooral VVD-bewindslieden als de toenmalige minister van Wonen en Rijksdienst Stef Blok was dat sociale-huurwoningen in het 21ste-eeuwse, geliberaliseerde Nederland niet meer nodig waren. De arbeiders, voor wie de sociale-huurwoningen oorspronkelijk werden gebouwd, hadden zich immers geëmancipeerd tot ondernemende zzp’ers, zo was hun neoliberale gedachte. Als ‘woonconsumenten’ konden deze ondernemers hun ‘woonbehoeften’ volmaakt bevredigen op de woningmarkt door bijvoorbeeld hun eigen huis te bouwen.
Vlak voor de invoering van de verhuurdersheffing stelde Carel Weeber, de architect die in 1997 als voorzitter van de Bond van Nederlandse architecten in deze krant het Wilde Wonen had gelanceerd, dan ook tevreden vast dat de tijd van de woningcorporaties en hun ‘staatsarchitectuur’ eindelijk voorbij was. Net als in alle andere westerse landen zou het nu ook in Nederland gewoon worden dat iedereen architect kan zijn en naar eigen inzicht een