Krijg de staat nu maar weer terug in zijn hok
Wegens succes verlengd tot 1 september: het coronanoodpakket van het kabinet. Met de maatregelen die het vorige week presenteerde, gaat het door op de ingeslagen weg: zorgen dat de economie zo intact mogelijk blijft tijdens de coronacrisis. Dat kost geld. Uit de Voorjaarsnota van het kabinet bleek in april al dat het begrotingssaldo in 2020 verandert van een overschot van 1,2 procent in een tekort van 11,8 procent. Ongekend. De staatsschuld neemt toe tot 65 procent van het bbp. En zo gaat de crisisinspanning, nationaal én grensoverschrijdend voor je het weet de 100 miljard euro ver te boven.
Dat geld is er. Dat wil zeggen: het kan straffeloos worden geleend, tegen een negatieve rente van bijvoorbeeld zo’n 0,3 procent voor looptijden van een jaar of zeven. De kredietstatus van Nederland staat rotsvast op triple A. Maar de verhouding tussen staat en economie verandert nu enorm.
De rol van de overheid in de economie is nu even groot als begin jaren tachtig
De afgelopen jaren waren de totale overheidsuitgaven in Nederland zo’n 41 procent van de omvang van de economie. Dat is relatief laag: in Duitsland was dat 44 procent, in Italië ruim 48 procent, in Finland 51 procent en in Frankrijk meer dan 54 procent. Nederland hoort wat dat betreft eerder bij de Angelsaksische landen: in het Verenigd Koninkrijk geeft de staat 39 procent van het bbp uit, en in de Verenigde Staten 37 procent.
Dat gaat door de coronamaatregelen ingrijpend veranderen. Als de Nederlandse uitgaven inderdaad zo omvangrijk uitpakken als nu wordt gedacht, hebben we in 2020 uiteindelijk zo’n 54 procent van het bbp uitgegeven. En misschien, door de economische krimp, nog wel iets meer.
Dat plaatst ons opeens in de categorie Frankrijk – nou ja, het Frankrijk van 2019. Want het Franse percentage zal uiteraard ook flink oplopen. Het plaatst ons ook terug in de tijd. In 1983, om precies te zijn. De volgende cijfers zijn van de OESO en het Centraal Planbureau – gezegend de organisaties die hun eigen geschiedenis online zetten. In 1983 was de hevige recessie na de tweede oliecrisis net achter de rug. Het begrotingstekort liep in de 7 procent. De staat moest nederig, met de pet in de hand, naar beleggers om alstublieft te mogen lenen.
De overheidsuitgaven als deel van het bbp waren opgelopen van 41 procent in 1974 (net als vorig jaar dus, maar dan onder het kabinet-Den Uyl) naar tegen de 54 procent in 1983. En de arbeidsinkomensquote, het aandeel van arbeid in het nationaal inkomen, was gestegen naar een onvoorstelbare 92,5 procent. Voor de bedrijfswinsten was nog geen 8 procent van het nationaal inkomen meer over.
De afbouw van die enorme rol van de staat en de factor arbeid in de economie begon in de jaren tachtig en raakte in de overdrive in de jaren negentig. Juist de laatste tijd zwol het protest aan dat de liberale revolutie misschien wel te veel was doorgeslagen. Misschien wel: de coronacrisis maakt de afbraak van de arbeidszekerheid en het maatschappelijk vangnet pijnlijk duidelijk. En laat ook zien dat uiteindelijk de staat toch moet inspringen.
Dat laatste wordt nu interessant: ruimhartige steun is tijdens de coronacrisis onbetwist het best. Maar bouw het vervolgens maar eens af. Er wordt, zo zei premier Rutte al eerder, nog niet gedacht aan bezuinigingen. Sommige uitgaven vallen na verloop van tijd vanzelf weg.
Maar toch: de rol van de staat is nu fors toegenomen. De overheid is herontdekt als hoeder van burger en bedrijf. Globalisering doet een forse stap terug. Back to the eighties. Niet vol te houden? Dat valt nog te bezien. Misschien bevalt het veel mensen wel.