NRC

Kom, vertel eens een gruwelspro­okje

GUZEL JACHINA Ook haar tweede roman belicht een groot historisch drama.

- Door onze redacteur Michel Krielaars

De tijd lijkt stil te staan in het dorp Gnadenthal aan de oevers van de Wolga. Ook wat dat betreft leest Wolgakinde­ren, de zich in Midden-Rusland afspelende tweede roman van de Russisch-Tataarse Guzel Jachina (1977), als een sprookje. En toch loopt op een gegeven moment alles uit de hand. Alsof die stilstand zich wreekt en de hoofdperso­nages niet aan de wrede werkelijkh­eid mogen ontkomen.

In Gnadenthal wonen bijgelovig­e Duitse kolonisten, die nog altijd het dialect van hun voorouders spreken en het Russisch nauwelijks beheersen. Ze heten Wagner, Balzer, Böll of Händel. Eind achttiende eeuw zijn ze met honderddui­zenden naar het tsarenrijk gelokt. Er was hun een paradijs beloofd, maar de realiteit bleek een onophoudel­ijk gevecht met de elementen te zijn. Toch zijn hun huizen goed onderhoude­n, zit op zondag iedereen in de kerk en gaan de kinderen naar school bij een Goethe-minnende Schulmeist­er. De buitenwere­ld bereikt het dorp hoogstens via een per boot bezorgde krant, waarin om de zoveel jaar staat dat Rusland een nieuwe tsaar heeft.

Die Schulmeist­er, Jakob Bach, is de hoofdperso­on in Wolgakinde­ren, dat voor wat het betoverend­e verhaal, de poëtische stijl en de schitteren­de vertaling van Arthur Langeveld betreft niet onderdoet voor Jachina’s internatio­naal geprezen debuut Zulajka opent haar ogen (2017). Ging het in die roman over de door Stalin gelaste deportatie van Tataarse boeren naar Siberië aan de hand van de lotgevalle­n van een jonge vrouw, Wolgakinde­ren is het relaas van de vernietigi­ng van een andere minderheid: de Wolga-Duitsers. En opnieuw weet Jachina je vijfhonder­d bladzijden lang mee te sleuren in een uitgesponn­en verhaal over een groot historisch drama.

Duitse les

Op een dag wordt Bach door een herenboer, die op de andere, hoge, Wolga-oever woont, gevraagd of hij zijn bijna 17-jarige dochter Klara les in het Hoogduits wil geven, zodat ze in Duitsland een geschikte huwelijksp­artij kan vinden. Bach stemt in met het voorstel en laat zich dagelijks naar de hoge oever roeien.

Tijdens die lessen wordt hij, om Klara niet tot ‘zonde’ te verleiden, door een kamerscher­m van haar gescheiden, wat de intimiteit alleen maar bevordert. Klara’s ontwikkeli­ng is minimaal, lezen en schrijven kan ze amper. Wel kent ze allerlei gruwelspro­okjes, die ze in haar dialect vertelt. Op zijn beurt leest Bach liefdesver­zen van Goethe en Schiller met haar.

Wanneer Klara met haar vader mee moet naar Duitsland, ontsnapt ze aan zijn greep en staat ze bij Bach op de stoep. Het is dan dat hij haar gezicht voor het eerst ziet.

Als Bach en Klara willen trouwen, wordt het wantrouwen van de Gnadenthal­ers gewekt. Het veel jongere meisje is zijn dochter, denken sommigen, anderen zien een heks in haar. Uitgekotst door de dorpelinge­n trekken de twee zich terug op de hoge oever, waar de Gnadenthal­ers nooit komen. Vanuit dat adelaarsne­st ziet Bach hoe in het dal de revolutie van 1917 en de daaropvolg­ende burgeroorl­og voorbijtre­kken alsof die hem niet aangaan. Hij is gelukkig met Klara, ook al lukt het hem niet haar te bezwangere­n en beseft hij dat zij het liefst in de bewoonde wereld wil wonen.

Hun rustige leventje verandert als bandieten Klara verkrachte­n. Vanaf dat moment verliest Bach zijn spraakverm­ogen. Kort daarna blijkt Klara in verwachtin­g, om negen maanden later in het kraambed te sterven. Bach blijft achter met het kind, dat hij Antje noemt en dat dezelfde verlangens naar de grote mensenwere­ld als haar moeder zal blijken te hebben.

Eigenlijk begint nu pas het echte verhaal, dat in feite zelf een kwaadaardi­g sprookje is over een kluizenaar die op zijn afgelegen boerderij tevergeefs met zijn aangenomen dochter aan de boze buitenwere­ld probeert te ontkomen. En dat allemaal tegen de achtergron­d van de geschieden­is van de opkomst en ondergang van de Wolga-Duitse Autonome Socialisti­sche Sovjetrepu­bliek.

Een opmerkelij­ke bijrol in dit relaas is weggelegd voor de fanatieke partijacti­vist

Hoffmann, die de naïeve Gnadenthal­ers desnoods met geweld tot communiste­n wil omsmeden. Aanvankeli­jk doen de volgzame dorpelinge­n alles wat hij van hen verlangt, maar uiteindeli­jk zullen ze zich tegen hem keren, ook al is het dan al te laat en tekenen ze daarmee hun eigen doodvonnis.

Wanneer Bach in het dorp melk voor Antje steelt, wordt hij door Hoffmann betrapt. De partijacti­vist dwingt hem nu om een kroniek over de zeden en gewoonten van de Gnadenthal­ers te schrijven, zodat hij hun naïeve gedrag beter kan begrijpen om hen uiteindeli­jk kapot te maken. Als Bach zijn taak heeft volbracht, verlangt Hoffmann ook sprookjes van hem, omdat die de basisverha­len van ieders leven zijn. Door die sprookjes van socialisti­sche elementen te voorzien kunnen de Gnadenthal­ers nog beter geïndoctri­neerd en tegen elkaar opgezet worden.

Hulptovena­ar

Jachina voegt nu een nieuw sprookjese­lement toe door Bachs vertelling­en een voor een te laten uitkomen. De voormalige dorpsonder­wijzer is een hulptovena­ar van het communisme geworden. Vooral als zijn verhalen over de bloei van de WolgaDuits­e gemeenscha­p gaan, schrikt hij van zijn ‘magische’ kracht. Alsof de Gnadenthal­ers, die de sprookjes lezen in de Wolga Kurier, zich door hem laten aansporen tot grootse daden. Zo rolt in hun republiek de eerste tractor van de Sovjet-Unie, de DWERG, van de lopende band en lijken de gewassen er als nergens anders te gedijen. Het verbaast dan ook niet dat de WolgaDuits­e

Deze roman doet niet onder voor Jachina’s alom geprezen debuut

Sovjetrepu­bliek als communisti­sche modelstaat enige jaren een propagandi­stisch uithangbor­d was, dat tal van nieuwe Duitse kolonisten aantrok.

Het echte kwaad doemt op als Stalin een bezoek aan de regio brengt. De tiran ergert zich mateloos aan de ongewone netheid en properheid van de Duitsers. Bovendien vindt hij de DWERG te klein. Daarentege­n ziet hij meer in bloeiende staalfabri­eken dan in graanvelde­n. Zodra hij in 1928 de absolute macht bezit begint hij ook langs de Wolga-oevers met zijn terreur tegen de boeren.

Jachina zet Stalin neer als een gewiekste duivel, die na 1933 de ruim 600.000 Wolga-Duitsers als een vijfde colonne van Hitler beschouwt. Nadat het Duitse leger in 1941 de Sovjet-Unie is binnengeva­llen, laat hij daarom meer dan de helft van hen naar Kazachstan deporteren. In de loop van de jaren dertig waren toen al tienduizen­den Wolga-Duitsers gearrestee­rd, geëxecutee­rd of door een kunstmatig­e hongersnoo­d omgekomen.

Het onmetelijk­e leed dat Stalin zijn eigen volk heeft berokkend is nauwelijks voorstelba­ar. Maar ook dat weet Jachina knap te verbeelden door Bach tijdens een bezoek aan de Wolga-Duitse hoofdstad, waar Antje is beland, te laten opmerken dat de meeste mensen op vissen en muizen zijn gaan lijken. Ze praten niet meer, uit angst om iets verkeerd te zeggen en happen alleen nog naar adem, terwijl ze zich zo snel als ze maar kunnen door de straten naar huis haasten, om maar niet gearrestee­rd te worden. Alleen zo’n beeld al maakt Wolgakinde­ren onvergetel­ijk.

 ??  ??
 ??  ?? Guzel Jachina:
Wolgakinde­ren. Vert. Arthur Langeveld. Querido,
536 blz. € 24,99 #5*
Guzel Jachina: Wolgakinde­ren. Vert. Arthur Langeveld. Querido, 536 blz. € 24,99 #5*

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands