Schrijven met een geluiddempende vliegkap
BIOGRAFIE Willem Brakman schreef 55 boeken en was een kleurrijke introvert, die alleen schrijvend een grote interesse in de mens toonde.
Wat is de keuze van de persoon toch een bepalende factor voor de kwaliteit van een biografie. Neem de Lucebert-biografie van Wim Hazeu: die had niet per se een tintelende stijl of een uitdagende vertelvorm, maar de geest en het werk van de schilder-dichter stonden alleen al garant voor een boeiend boek. Bij een schrijver met een gedateerd oeuvre en een saaie persoonlijkheid helpt zelfs drek uit de privé-sfeer niet, want dat kan net zo goed bij iemand die in beginsel al interessant was (zoals in geval van Lucebert en zijn pro-bruine verleden).
Nico Keuning (1952) heeft in die zin best geluk gehad met Willem Brakman, de schrijver wiens ‘leven en werk’ hij onder de loep neemt in Een ongeneeslijk heimwee. Want door de bank genomen is het een onderhoudend boek, maar dat valt vaak meer op het conto van anderen bij te schrijven dan op dat van Keuning zelf.
Zijn aanpak kent namelijk een paar manco’s, de een wat groter dan de ander. Allereerst zou zijn boek vermoedelijk aan kwaliteit hebben gewonnen als hij Brakman gesproken had om hem een en ander te vragen. De schrijver overleed echter in 2008 op 85-jarige leeftijd, maar Keuning was toen nog niet getipt over een te schrijven biografie.
Retorische slagkracht
Daarnaast rekent hij de vele Brakmanboeken zonder omhaal tot het autobiografische en beschrijft hij hem aan de hand van zijn personages, in wie hij aan de lopende band alter ego’s meent te herkennen. Natuurlijk zal er sprake van overlap zijn, maar dat laat onverlet dat ook een schrijver die zichzelf in een verhaal situeert de boel oppoetst, dingen weglaat of verdoezelt en er hier en daar wat bij verzint, allemaal om de retorische slagkracht van het betreffende verhaal te vergroten. Keunings rotsvaste geloof in de waarheid van de fictie zorgt er ironisch genoeg voor dat zijn biografie tot op zekere hoogte juist tót de fictie behoort.’
Maar goed, Een ongeneeslijk heimwee is dus ook een fijn boek, bijvoorbeeld omdat er geregeld wat te lachen valt. Dat heeft op de eerste plaats met Brakman zelf te maken, die zich laat omschrijven als een soort kleurrijke introvert; iemand die bij voorkeur aan de rand van een groepje mensen plaatsnam en er dan vervolgens heel smakelijk en uitgesponnen over verhaalde. En hij was iemand die al schrijvend ‘een grote interesse in de mens’ toonde, zoals hij het zelf nogal breed verwoordde, maar die in het echte leven maar weinig oog had voor anderen; het woord ‘narcistisch’ komt zelfs voorbij.
Uitersten zien we ook terug in zijn literaire productie: hij debuteerde pas tegen zijn veertigste levensjaar, maar haalde daarna de anonieme jaren grondig in door het ene na het andere boek af te leveren; tussen 1961 en zijn dood verschenen 55 boeken. „Hij stond het ene jaar met twee boeken, het andere met één boek in de prospectussen”, zegt zijn voormalige redacteur.
En dan te bedenken dat hij het schrijven er lange tijd zo’n beetje bij deed. Na wat educatieve en professionele omzwervingen werd hij bedrijfsarts in Enschede. Enigszins naar tevredenheid, want fulltime schrijven zoals zijn vriend (en vroege voorbeeld) Simon Vestdijk achtte hij te benauwend en afhankelijk. Wel deelden de twee een geneeskundige achtergrond en de misofonie, een sterke afkeer van geluid. Over muziek konden ze flink enthousiast raken, maar andersoortig geluid was al snel onuitstaanbaar: Vestdijk liet tijdens het schrijven de roemruchtige Nilfisk-stofzuiger razen als ruisverdrijver, Brakman zette een zogenaamde ‘vliegkap’ op het hoofd: bollen die gedeeltelijk met vloeistof werden gevuld en waarvan het echt doodzonde is dat er niet even iemand een foto van heeft genomen.
Jaloers
Soms is Brakman – die ook nog twee kinderen op de wereld zette – wel jaloers op vrienden die meer tijd voor de literatuur hebben. ‘En ik!’ schrijft hij in een brief, ‘Die schrijf en lees, in fabrieksruimten, in mijn auto ergens op de Markt, op de plee! Omspoeld door bevelen, eisen, dansende kinderen en veel lawaai. Heere Heere.’
Keuning sprak niet veel mensen, maar ze zijn stuk voor stuk van waarde. De spil is Moof van Binnendijk, de weduwe van Brakman, die als een bitse, geestige pepermolen boven het boek hangt. Zo vertelt ze over de vader van Brakman, die zijn zoon in zijn jeugd probeerde te ‘harden’ door hem op een strand naar aangespoelde lijken te laten kijken en die nog even de hoop koesterde dat Willem beroepsmilitair zou worden. ‘Toen het anders uitpakte ging het bananenmondje verder naar beneden. De omgekeerde banaan – niet vrolijk.’ En over de zangkunsten van Nol Gregoor, een uitvretende vriend van Willem: ‘Als Nol liederen van Schubert zong, moest ik alle zeilen bijzetten om niet vreselijk in lachen uit te barsten. […] Hij trok een speciaal Schubertmondje. Schuin hoofd, vol devotie. Hij was een enorme lamstraal. Ik kon dat niet combineren: Nol, dat hoofd en Schubert.’
De intellectuele vorsing van Brakmans oeuvre had diepgravender gemogen, maar daar staat tegenover dat je door Keunings boek zin krijgt om Brakmans boeken te gaan lezen. Hij is het type schrijver dat gemist wordt in het huidige landschap, iemand die bar weinig hoefde te horen, te zien of te lezen – met name over de dood, erotiek of een vorm van gezag – om het naar grotere hoogten op te laten stijgen met een indrukwekkende dosis verbeeldingskracht en gevoel voor stijl.